Jeannette en Juanito
(1877)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 197]
| |
[pagina 199]
| |
De koele ochtendbries, die zoo dikwijls voor het opgaan van de zon met huiveringwekkende kilheid in 't rond blaast, oefende geen invloed op Alexander. Hij liep snel, maar onzeker vooruit. De vale schemering ontdekt, dat zijn gelaat bitter vertrokken is en dat hij steeds binnenmonds mompelt. Had hij het rezultaat van zijn avond en nacht moeten opmaken, hij zoude tot de volgende balans gekomen zijn: In de eerste plaats zeer ongelukkig gespeeld. Vervolgens een twist met Holbach. De schrale trotschaard had hem openlijk den rug gekeerd in tegenwoordigheid van vrouwen. Maar hij had hem zoo flink toegesproken, dat men het terrein had verlaten, onder verzekering, dat men morgen vroegtijdig zijne getuigen zou sturen. Daarna had hij met wanhoop tegen zijn ongeluk | |
[pagina 200]
| |
aan de écarté-tafel gekampt. Hij had niets ontzien, alles op het spel gezet en de aanzienlijkste sommen onder zijne vingeren zien verdwijnen. Bertha had met parieeren meer dan duizend gulden gewonnen - het geld, dat door hem in omloop was gebracht. Hij had zijn gantsch kapitaal met uitzondering van de laatste duizend gewaagd - en verloren. Hij had nog meer gewaagd en op zijn woord verloren. Juist, toen zijne veine scheen terug te komen, juist op dat oogenblik begon men te soupeeren. Hij had aan een oudachtig heer met een kaal hoofd, een held in de speelwaereld met name Dux, eene assinjatie op zijn bankier gegeven van zeshonderd gulden. Hij troostte zich met de zekerheid, dat de zaak later zou kunnen geschikt worden - er was niets van hem in kas bij den bankier, maar door zijn vertrek naar Londen zou de quaestie natuurlijk worden uitgesteld. Duizend gulden had hij ‘gesauveerd’ - maar, na het opgewonden souper, ten afscheid aan de schoone gastvrouw met stroomen wijns besproeid, toen hij alleen met Bertha was gebleven, toen had zij hem eenige honderden guldens gevraagd, om de laatste uitgaven te betalen voor haar vertrek. Kalm had hij haar gewezen op de duizend gulden, welke zij nog dien avond gewonnen had, maar schertsend had Bertha hem beloofd, dat zij beide die duizend gulden in Londen zoo vroolijk mogelijk zouden doen verdwijnen. Alexander had toen zijn brieven- | |
[pagina 201]
| |
tasch andermaal voor den dag gehaald en hield op dit oogenblik nog vijfhonderd gulden in handen. Schoon hij groote hoeveelheden wijn had gedronken, was zijne stemming er niet op verbeterd. Hij mompelde steeds binnensmonds - de zaak van Holbach bekommerde hem weinig, die van den ouden heer Dux eenigszins meer, het meeste bekommerde hem zijn verlies. Zou Bertha woord houden te Londen, zou hij den waren staat zijner finantiën voor haar kunnen verbergen - daar lag voor hem oogenblikkelijk de groote quaestie. Mistroostig tot woedend wordens toe over de rampen, die hem onophoudelijk vervolgden, naderde hij zijne woning. Hij dacht een oogenblik aan het geluk, dat hij daar zou hebben kunnen smaken, als hij gewild had..... maar hij schudde somber het hoofd. Hij knarste op zijne tanden over den kinderachtigen loop zijner gedachten. Het was doodstil in de straat - de morgenwind suisde met zonderling zuchtend gedruisch door de boomen bij den aanvang van den scheveningschen weg. Hij tuurde naar de vensters van zijn huis. Het licht brandde op de bovenverdieping en in den gang. Met de grootste onverschilligheid, eenigszins onvast van tred opent hij de voordeur. Hij sluit haar zeer voorzichtig, met de nauwkeurigheid van iemand, die werktuiglijk handelt. Hij klimt zoo stil mogelijk naar boven en opent voorzichtig de deur zijner studeerkamer. Alsof eene reuzenvuist hem plotseling bij de keel | |
[pagina 202]
| |
greep, alsof men hem dwong stilzwijgend en naar zijn adem hijgend op den drempel van het vertrek te blijven staan - zoo verbijsterd staarde Alexander naar binnen. De gaskroon brandde in vollen luister. Zelfs de beide luchters aan den schoorsteenmantel spreidden eene zee van licht door de kamer. Op den divan met den rug naar den grooten spiegel zat Jeannette, geheel gekleed. Een klein tafeltjen stond vóor haar, waarop boeken, welke haar dien treurigen nacht hadden bezig gehouden. De dag drong door de gazen overgordijnen en kampte met het felle gaslicht. Eene zonderlinge kleur lag over alle voorwerpen uitgespreid - niet het minst viel het kontrast in 't oog tusschen de naakte, geschilderde figuren aan den wand en de bleeke, jonge vrouw op den divan, die met trillende lippen en vuurstralen in de oogen den binnentredende waarnam. Maar weldra is Alexander den eersten schok te boven gekomen - hij legt toornig eenige schreden af. Het gevoel van onlust en teleurstelling steeds hooger stijgende, terwijl zijn duizelend brein hem niet vergunt met zijne gewone behendigheid te overleggen, roept hij schor van drift: - ‘Wat beteekent dit? Wat heb je hier te doen?’ Niet minder vergramd klinkt het andwoord; - ‘Je bent gewaarschuwd! Zoo dikwijls je in den nacht of in den morgen je huis binnensluipt, zul-je mij vinden wachten!’ | |
[pagina 203]
| |
- ‘'t Is je dus te doen, om me te verbitteren.....’ - ‘Om je te verbeteren was het mij gisteren nacht te doen. Nu ben ik hier, om je het een en ander te zeggen, dat je onmiddellijk hooren moet!’ Jeannette tart met gramstorigen blik het door toorn ontstelde wezen van den eleganten hondsvot. Deze heeft met kletterend geweld zijn rotting op den vloer geworpen en houdt zijn hoed op 't hoofd. De jonge vrouw toont geen zweem van vrees en herneemt: - ‘Ik verbied je morgen naar Londen te gaan.’ Onmogelijk zou het te beschrijven zijn, welk een kreet aan Van Limbeeks lippen ontsnapte. Hij wankelt zichtbaar - maar thands herstelt hij zich, 't gevaar boezemde hem eenige omzichtigheid in. Hij loopt eenige schreden heen en weer tusschen den schoorsteenmantel en de wapentropee. Daarna zegt hij: - ‘Gisteren sprak ik je niet en kon je dus niet zeggen, dat ik morgen voor een paar dagen op reis ga!’ - ‘Daar kan niets van komen!’ - ‘'t Spijt me - de zaak is uitgemaakt, dus.....’ - ‘Neen, meneer Van Limbeek! de zaak is lang niet uitgemaakt! Je gaat niet naar Londen. 't Is me onverschillig of 't je aangenaam of onaangenaam voorkomt. Je weet, dat ik op je persoonlijke gevoelens volstrekt geen prijs stel. Die tijd is lang voorbij. Aan wien de schuld...... aan wien?’ Jeannettes stem beefde van verontwaardiging | |
[pagina 204]
| |
en bitter verdriet, maar hare schoone oogen fonkelden steeds van hetzelfde vuur. Alexander stond stil en vroeg bijna stotterend van ingehouden woede: - ‘Wat kan 't je schelen, of ik uit de stad ga? Wie heeft er je van gesproken?’ - ‘Als je alleen vertrekt en alleen reist, moog je wat mij betreft voor goed heen gaan. Ik zal je niet missen. Hoe langer je uitblijft, hoe liever! Maar dat mensch van voorleden jaar uit Londen is hier in de stad en als je te zaâm vertrokken bent uit Rotterdam, zal morgen heel Den Haag het schandaal weten en die schande wil ik besparen aan mijne arme, onschuldige ouders!’ - ‘Laurentius heeft mij verraden - de vervloekte hond!’ En Alexander stampte met razernij op den vloer. - ‘Spaar me dat geweld! Ik heb nog niet uitgesproken! Mijn vader vermoedt niets van wat er hier voorvalt. Ik heb hem het verhaal van mijn ongelukkig leven gespaard. Onze dienstboden en onze buren kunnen er het een en ander van zien. Maar verder mag die ellende niet gaan. Dus verbied ik je naar Londen te reizen!’ De heer Van Limbeek hijgde steeds opgewondener naar adem. 't Scheen, dat hij behoefte gevoelde aan beweging, want hij liep nu van den schoorsteenmantel naar de schilderijen de geheele lengte der kamer door, de gebalde vuisten in den zak en den hoed naar 't achterhoofd afgegleden. | |
[pagina 205]
| |
Jeannette volgde hem met een langen blik van minachting. – ‘Ik heb niet van me zelve gesproken!’ – herneemt ze. – ‘Ik heb mijn lot verdiend. Als jong meisjen was ik verwend en wilde ik mijn zin hebben. Ik kon mij geene voorstelling maken van lieden, zoo als de heer Alexander van Limbeek er een is. Ik werd gewaarschuwd door mijn vader, door een edelmoedig vriend – men sprak mij van je goede kennissen, men noemde den baron Van Berckenveldt en weinig vermoedde ik toen, hoe het slachtoffer van dien voortreffelijken edelman hare hulp zou leenen, om mij te straffen voor een korten waan van liefde. Maar reeds op mijne huwelijksreize zag ik mijne dwaasheid in – ik heb mijn levensgeluk moedwillig verwoest, omdat ik naïef genoeg was te gelooven, dat schelmen alleen in havelooze kleeren te voorschijn komen!’ Alexander stond stil. Heesch klinkt het: – ‘Heb je haast gedaan?’ – ‘Onmiddellijk. Maar we moeten onze zaak eerst regelen. Verneem ik morgen, dat je mijn verbod niet hebt gehoorzaamd, dan verlaat ik dit huis voor altijd en zal de rechter tusschen ons beslissen. Blijft het schandaal uit, dan zal ik om den wil van mijn braven, al te goedhartigen vader er in toestemmen je hier in dit huis te zien en op onze kosten te doen leven! Want je eigen middelen zijn zoo goed als uitgeput..... | |
[pagina 206]
| |
– ‘Dat is gelogen!’ – schreeuwt Alexander. – ‘Dat is de zuivere waarheid. We weten het van je bankier!’ – ‘Gelogen! gelogen!’ – ‘Dat schreeuwen maakt me niet bang. Je kent nu mijn besluit. Je kunt blijven en op mijne kosten leven.....’ Alexanders radelooze kwaadaardigheid had nu haar toppunt bereikt. – ‘Op haar kosten! op haar kosten!’ – barst hij ziedende van drift uit en springt plotseling naar zijn wapentropee. Hij grijpt een revolver. Jeannette blijft onverschrokken zitten. Bliksemsnel richt hij de pistool hoog in de lucht en giert: – ‘Maar dit is op mijn kosten!’ Het schot valt. Met een luiden knal springt de groote spiegel in duizend scheuren. De kogel heeft het kostelijke glas in splinters geslagen, die Jeannette op het hoofd en den rug vallen. Met een luiden kreet van wanhoop is zij op den divan in zwijm gevallen. Laurentius en twee meiden vliegen het vertrek binnen. De kruitdamp verblindt hunne oogen. Midden in 't vertrek met een smadelijken glimlach om de lippen staat Alexander – de revolver dreigend in de rechterhand. Laurentius vat snel zijn | |
[pagina 207]
| |
arm – maar Van Limbeek werpt zich plotseling op den ouden man, aan wien hij het verraad zijner geheimen wijt, en slingert hem door de openstaande deur naar de trap. De beide meiden hebben de bewustelooze Jeannette opgeheven. Bloeddroppels zijpelen langs haar oor en hals. |
|