Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw. Deel 3
(1889)–Jan ten Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage III.Nalezingen, verbeteringen en aanvullingen op deel I.
Kleist's ‘Zerbrochene Krug’ genoemd naast Novalis' en Hoffmann's geschriften. Mijn welwillende beoordeelaar in ‘de(n) Gids’ 1888 III, bl. 362 wijst er op, dat ‘Der Zerbrochene Krug’ een vroolijk blijspel is, 't welk niet naast Novalis' geschriften en de bloedige spookgeschiedenissen van Hoffmann had behooren genoemd te worden. Ik erken gaarne, dat deze opmerking juist is, maar het was mij minder om het blijspel, dan om den auteur Heinrich von Kleist te doen. Ik wilde op Von Kleist wijzen als geestverwant van Novalis, als den melancholischen zwerver, die in wanhoop zich op vier-en-dertig jarigen leeftijd door een pistoolschot doodde. In de plaats van zijn blijspel had ik zijne drama's ‘Die Hermannsschlacht’ en ‘Der Prinz von Homburg’ kunnen noemen; had ik vooral aan zijne tragische novelle ‘Das Erdbeben in Chili’ moeten herinneren.
In de biographie van Isaac da Costa:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bl. 123, regel 12, 13, 14 v.o. staat: in een gebouw aan het Singel, vroeger als Fransche Schouwburg onder het bestuur van den bekenden Lavergne’ - lees: in den voormaligen Franschen Schouwburg op de Erwtenmarkt tegenover den Kloveniersburgwal. In de biographie van Jacob van Lennep:
Bl. 175, aan het slot der noot 2 staat: Van Lennep bedoelde het bericht omtrent Betje Musch van R. Fruin in het tweede deel van Coenraet Droste's Henchenisse - lees: Van Lennep's meening werd later (1879) schitterend bevestigd door hetgeen in R. Fruin's uitgaa van Coenraet Droste's ‘Overblijfsels van Geheugehenis’ werd medegedeeld omtrent Elisabeth Musch; II deel, bl. 407 en vlg.
In de biographie van Jan Frederik Oltmans:
In de biographie van Cornelis Eliza van Koetsveld:
In de biographie van Johannes Petrus Hasebroek:
In de biographie van Nicolaas Beets
Bl. 335 worden in de Noot de voornaamste schrijvers genoemd, die het leven van Lord Byron behandelden. Mijn welwillende beoordeelaar in ‘de(n) Gids’ 1888, III bl. 364, acht het ‘eene onvergefelijke fout’, dat onder deze schrijvers de naam van Karl Bleibtreu ontbreekt. Ik geloof, dat mij de arbeid van Karl Bleibtreu: ‘Geschichte der Englischen Litteratur im 19 Jahrhunderd’ (Leipzig, 1887) even goed bekend is, als aan mijn welwillenden beoordeelaar. Ik verzweeg echter Bleibtreu's naam, omdat ik zijn verwaanden, aanmatigenden toon en de oppervlakkige behandeling der stof in geen enkel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opzicht kon prijzen. Mocht men mijn oordeel willen wraken, dan wijs ik op dat van Prof. Dr. Gustaf Koerting in zijn ‘Grundriss der Geschichte der Englischen Litteratur’ (Münster i.W. 1887) S 334 Noot 1, waar hij schrijft: ‘Ganz neuerdings erschien Bleibtreu, Gesch. d. engl. Litt. im 19 Jahrh., ein flott geschriebenes, lesbares und stellenweise geistvolles Buch, freilich weit mehr belletristischen als wissenschaftlichen Gepräges. Zu tadelnistfreilich dass Bleibtreu häufig statt wirklicher Urteile nur Phrasen bietet.’ En ook, al ware dit oordeel van den beroemden Munsterschen hoogleeraar niet geveld geworden, zoude ik Bleibtreu's boek toch niet onder de bronnen tot studie over Byron genoemd hebben. Mijne welwillende beoordeelaar zal gelieven in aanmerking te nemen, dat ik alleen monographieën vermeldde. Indien ik ieder geschiedschrijver, die Byron's naam noemde, had willen opgeven, dan had Bleibtreu in aanmerking kunnen komen. In de noot zijn echter louter schrijvers genoemd, die eene afzonderlijke studie van Lord Byron gemaakt hebben. De ‘onvergefelijke fout,’ begaan door het verzwijgen van Bleibtreu, schijnt niet veel meer dan een spooksel in de fantasie van mijn welwillenden beoordeelaar te zijn.
In de biographie van Anna Louisa Geertruida Toussaint:
Bl. 393 staat, regel 12 v.b.: In Mei 1833 vond zij eene betrekking als gouvernante bij een deftig gezin te Hoorn. Men leze voor deftig gezin, de familie de Bruyn Kops. Mevrouw Bosboom heeft een opstel nagelaten: ‘Uit de dagen der jeugd van Mevrouw Bosboom-Toussaint,’ medegedeeld door ‘de(n) Gids’ van 1886, December-aflevering. Van de bijzonderheden in dit opstel - inzonderheid betrekkelijk de periode van haar verblijf te Hoorn bij de familie de Bruyn Kops - is door mij geen gebruik gemaakt bij den tweeden druk mijner levensschets van Mevrouw Bosboom. Ik achtte de periode te onbelangrijk; en verwees naar het opstel in eene noot. Ik beken daarmee verkeerd gehandeld te hebben. Mijn welwillende beoordeelaar in ‘de(n) Gids’, 1888, III, bl. 364, heeft de goedheid gehad dit zeer breedvoerig uiteen te zetten. Het is zelfs zijne ‘groote grief’ tegen het eerste deel dezer Geschiedenis geworden, en hij voegt er bij, dat ik mijne taak mij ‘te gemakkelijk’ heb gemaakt. Ik vrees, dat deze laatste uitspraak niet volkomen met de werkelijkheid overeenstemt. Het is waar, dat ik van Mevrouw Bosboom's laatste opstel geen werk heb gemaakt, latende het aan belangstellenden over zelven ‘de(n) Gids’ ter hand te nemen. Is het daarom geoorloofd uit dit op zich zelf staand feit de algemeene toepassing te maken: ‘Onze groote grief tegen den schrijver van de Gesch. der N. Ned. Lett. in de 19e eeuw, is, dat hij het zich met dezen tweeden druk van Onze Hedend. Lett. te gemakkelijk heeft gemaakt.’ Mijn welwillende beoordeelaar schijnt niet te willen opmerken, dat hij met geheel iets anders dan met den tweeden druk der ‘Hedend. Lett.’ te maken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft. Uit den inhoud van het eerste deel kan hem blijken, dat de Inleiding, dat de biographieën van Da Costa, Van Lennep en Oltmans geheel nieuw zijn, dat de groote helft van het boek geen herdruk is. En omdat nu bij de levensbeschrijving van Mevrouw Bosboom van een enkel - zij het zelfs belangrijk - artikel geen gebruik is gemaakt, wordt de algemeene stelling verkondigd, dat de schrijver zijne taak te gemakkelijk heeft opgenomen. Is deze critiek eene zoodanige, die de eeretitels van degelijk en waar mag voeren? Bl. 394, regel 6 v.o. staat: ‘Hare eerste poging was eene vertaling.’ Men voege er bij: ‘Zij koos een boek met den titel ‘Le manuscrit vert’, dat vele moeilijkheden aanbood. Daarna vertaalde zij drie bedrijven van Körner's ‘De val van Sigeth’. Zij kwam zelfs op het denkbeeld een oorspronkelijk drama te schrijven, naar aanleiding van Leti's anecdotieke geschiedenis van Elisabeth, waarin dezelfde stof behandeld zou worden als later in: ‘De(n) Graaf van Devonshire werkelijk geschiedde. Doch zij bleef er in steken en verried haar geheim aan niemand. Toen beproefde zij weder eene vertaling.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op deel II.In de biographie van Jan Jacob Lodewijk ten Kate:
In de biographie van Bernhard ter Haar:
In de biographie van Everhard Johannes Potgieter:
Mijne levensbeschrijving van Potgieter is door den heer J.H. Groenewegen - een tot dusver onbekend Potgieteroloog - (‘Tijdspiegel’, 1889, April en Mei) beoordeeld. Het heeft dezen criticus behaagd in een uiterst slordigen stijlGa naar voetnoot1) het onmogelijke van mij te eischen. Genoemde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heer Groenewegen wil nieuw licht over Potgieter's leven; wil zijne lotgevallen als kind, zijne verhouding tot zijne ouders, tot zijne broeders of zusters uiteengezet zien. Hij wil weten, waarom Potgieter op het kantoor van zijne tante kwam? Wat hij eigenlijk in Zweden heeft tot stand gebracht op last van den heer Van der Muelen; en nog veel meer. Dit alles had ik moeten mededeelen. Waarom? De heer Groenewegen zegt: ‘Daar zijn nog verwanten van Potgieter in leven, en het bezwaar, dat eene inlichting uit kerkregisters of ander bescheiden moeilijk te bekomen zou zijn, kan hier niet geopperd worden, want in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, Anno 1887, No. 197, komen de namen der ouders voluit geschreven voor.’ Mij zijn van Potgieter's verwanten slechts twee bekend - zijne zuster, die hem heel haar leven zoo trouw ter zijde stond, en eene nicht. Alleen de eerste is in staat mededeelingen te doen omtrent Potgieter's jeugd, en omtrent al wat verder door den heer Groenewegen wordt geëischt. Ik heb mij door eene mijner bloedverwanten te Amsterdam tot Potgieter's zuster gewend, met het verzoek mij bij mijn arbeid te verplichten door mededeeling van berichten, documenten of brieven, die eenig licht zouden kunnen werpen op sommige duistere punten van Potgieter's leven. Ik ontving een weigerend antwoord. Men verwees mij naar de gedrukte mededeelingen van Zimmerman, Nippold en Huet. Ik schreef deze weigering toe aan het vroom verlangen van Potgieter's zuster, om geheel in den geest van den grooten broeder te handelen. Potgieter sprak nimmer van zijn persoon of zijn verleden. Elke verdere navorsching moest dus eer belet dan aangemoedigd worden. Het was mij derhalve volledig onmogelijk feiten mee te deelen, die mij onbekend moesten blijven. De verwijzing naar de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant (1887, No. 197) voor de namen van Potgieter's ouders brengt mij maar in eene halve verlegenheid. Naar mijn beste weten heb ik zooveel mogelijk alles nagegaan, wat er omtrent Potgieter geschreven was - op de Provinciale Overijsselsche Courant heb ik niet kunnen letten, omdat ik niet vermoedde, dat dit blad ooit iets zon kunnen bevatten, wat licht over Potgieter's leven mocht verspreiden. Het verwondert mij, dat de heer Groenewegen, die het geluk heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit nummer der Overijsselsche Courant te kennen, niet op het denkbeeld is gekomen, zelf het gewenschte licht over Potgieter te ontsteken, in plaats van mij te verwijten, dat ik onvolledig ben in mijne biographie, wijl ik in gebreke bleef feiten mede te deelen, die tot nog toe als familiegeheim ongeschikt werden geacht ter mededeeling aan het publiek. De heer Groenewegen schijnt meer of min tevreden met mijne proeve van historiographie der voornaamste gedrukte bescheiden over Potgieter's leven en werken. Hij is wel zoo genadig, deze proeve ‘een bruikbaar overzicht’ te noemen. Hij heeft de goedheid op nog een paar stukken te wijzen, die mij ontsnapt waren: - een brief van Beets onder den titel: ‘Bevoegde critiek?’ in den ‘Recensent’, 1853; een artikel van J. Winkler Prins over Potgieter in ‘Nederland’, 1876; de Brieven van J.F. Willems, 1874; en een artikel van Nippold in den ‘Tijdspiegel’, 1882. Het artikel van Beets, die zich tegen Potgieter's critiek der verzen van Albertine Kehrer aankantte, heeft zijne waarde, de brieven van Willems zijn belangrijk. Mocht mijne levensschets van Potgieter ooit een tweeden druk beleven, dan zal ik deze aanwijzing dankbaar volgen. Niet minder dankbaar ben ik den heer Groenewegen voor zijn oordeel over mijne bibliographie van Potgieter. ‘De lijst’ - zegt hij - ‘geeft een ‘tamelijk goed overzicht van Potgieter's geheele letterkundige nalatenschap. Het voornaamste voordeel daarvan is de aanwijzing der tijdschriften, waarin de verschillende bijdragen zijn geplaatst, die niet herdrukt zijn.’ Het spijt mij nu des te meer, dat ik in mijne bibliographische lijst nogtwee belangrijke leemten heb laten bestaan. Ik heb het deel der Romans en Verhalen, waarin Potgieter's ‘Medeminnaars’ voorkomen (1836), schoon bij herhaling in den tekst vermeld, niet in mijne bibliographie opgenomen, en in de tweede plaats, sommige van Potgieter's vertalingen, die Zimmerman in zijne Narede noemde, vooral Bulwer's ‘Rienzi’ (1836) en Marryat's ‘Midshipman Easy’ (1838) verzuimd te melden. De oorzaak van dit laatste verschijnsel is, dat ik bij mijne nasporingen in de verschillende Boekenlijsten er niet op gerekend heb, dat Potgieter zijne vertalingen anoniem uitgaf - en dat ik in de Narede van Zimmerman alleen naar bijzonderheden over Potgieter's leven zocht. De heer Groenewegen heeft niet verzuimd deze gaping in mijne boekenlijst aan te wijzen, en zich voorts verdienstelijk gemaakt met nog eenige kleinigheden, en verzen in enkele almanakken verspreid op te geven. Bij eene tweede bewerking mijner bibliographie van Potgieter zal ik hem voor die moeite dank zeggen. Dat de heer Groenewegen Huet's meening over Potgieter's critiek en mijn oordeel over Potgieter's novellen niet kan billijken, is een feit, dat waarschijnlijk door geene gedachtenwisseling zal kunnen gewijzigd worden. Ook laat ik sommige ondergeschikte vraagstukken rusten. Ik doe dit, omdat het opstel des heeren Groenewegen, bij veel goeds, mij tevens voorkomt, veel gezochts te bevatten. In vele gevallen is zijne beoordeeling een angstig en partijdig zoeken naar tekortkomingen, die somtijds slechts in zijne fantasic bestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eén voorbeeld slechts. Hij schrijft: ‘Potg. keerde naar het vaderland (uit Zweden) terug en vestigde zich te Amsterdam, als agent van buitenlandsche huizen zeggen sommigen en met hen Prof. ten Brink; als “makelaar”, meenen anderen. Wie in deze de waarheid spreekt, kan slechts uit een onderzoek ten archieve blijken.’ Dit is een klein staaltje van het zonderling overvragen dezes kunstrechters. Zimmerman (‘Narede’ bl. 429) zegt: ‘(Hij) vestigde zich als agent van verschillende buitenlandsche huizen.’ ‘P.N. Muller (‘Gids’, 1886, December) schrijft: ‘Wij beurslui kennen Potgieter sedert jaren, want hij is zeker een van onze beste agenten.’.....‘Zoolang hij aan de Benrs was, wilde hij daar zijn koopman en niets dan de koopman:’ En dan volgt de nauwkeurige beschrijving van alles, wat Potgieter als handelsagent te verrichten had. Mij dnnkt, dat wanneer twee zeer intieme vrienden van Potgieter, als Zimmerman en P.N. Muller, die het weten konden en het wisten, mij de verzekering geven, dat hij handelsagent van verschillende buitenlandsche huizen was, het mij past, dit te gelooven. Het onderzoek ‘ten archieve’, waarvan de heer Groenewegen spreekt, is hier ten eenemale overbodig. Het wordt louter opgeworpen, om den lezer tot de slotsom te brengen, dat mijne biographie niet nauwkeurig is. Nauwkeurigheid zij intusschen den heer Groenewegen zelf, als Potgieteroloog, aanbevolen. Hij schrijft: ‘In het jaar 1864 greep de scheiding van de redactie van de Gids plaats.’ Daar het Januari-nnmmer van 1865 de oorzaak van die scheiding werd, kon zij moeilijk in 1864 plaats grijpen.
In de biographie van Josephus Albertus Alberdingk Thijm:
Na het verschijnen van het tweede deel dezer Geschiedenis is mijn hooggeschatte vriend Jos. Alb. Alberdingk Thijm, den 17 Maart 1889, overleden. Welk een gevoelig verlies ons volk en onze letteren door zijn dood heeft getroffen, trachtte ik te schetsen in mijn artikel, met den arbeid van vele zijner vrienden uitgegeven 24 Maart 1889, in een afzonderlijk nummer van den ‘Amsterdammer. Weekblad voor Nederland.’ - ‘Ternagedachten is van Prof. Dr. J.A. Alberdingk Thijm. Zie ook ‘Nederlandsche Spectator’, 20 Maart 1889.
In de biographie van Willem Jacobsz. Hofdijk:
In de biographie van Mark. Prager Lindo:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de biographie van Lodewijk Mulder:
In de biographie van Hendrik Jan Schimmel:
In de biographie van Carel Vosmaer:
In de biographie van Conrad Busken Huet: bl. 456. In de Lijst der werken, op het jaar 1879, na de vermelding van ‘Het Land van Rubens’ volge:
In de biographie van Jacobus Jan Cremer:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op deel III.In de biographie van Hendrik de Veer:
In de biographie van Gerard Keller:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de biographie van Peter Augustus de Génestet:
In de biographie van François Haver Schmidt:
In de biographie van Herman Johan Aloysius Marie Schaepman:
In de biographie van Justus van Maurik Junior:
In de biographie van Arnold Weruméus Buning:
In het Algemeen Overzicht:
In de biographie van Multatuli:
|
|