Nederlandsche spraakleer. Deel I. Klankleer, woordvorming, aard en verbuiging der woorden
(1849)–Willem Gerard Brill– Auteursrechtvrij
[pagina 408]
| |
Tiende afdeeling. Over de tusschenwerpsels.§ 115.I. 1. Tusschenwerpsels zijn klanken, die een gevoel of eene zintuigelijke waarneming uitdrukken (§ 1. 1. Aanm. en § 46. 9.). 2. Daar zij geene begrippen aanduiden en buiten allen logischen en grammatischen samenhang der rede staan. (vandaar hun naam), zoo is hun inhoud ook niet vatbaar voor die begripswijzigingen, welke den grond der woordafleiding uitmaken, met andere woorden: van de gevoelsklanken, die men tusschenwerpsels noemt, kunnen geene andere woorden worden afgeleid. Slechts bij uitzondering ontstaan van enkele interjecties werkwoorden of naamwoorden, die dan het voortbrengen van het geluid zelve, of het daardoor te kennen gegeven gevoel uitdrukken. Zoo komt juichen van een in het Hoogduitsch bewaarden gevoelsklank juch; aaien van het aai, aai, dat kinderen bij hun streelen doen hooren; (ver-)foeien van foei; sissen van de klanknabootsing sis, en het substantief wee (voor smart en ellende) is niets anders dan de gevoelsklank wee tot substantief verheven. 3. Daar de eigenlijke tusschenwerpsels buiten allen grammatischen samenhang met de woorden der rede staan, zoo kunnen zij geen naamval regeeren. Evenwel hebben sommige hunner niet zelden eenen naamval, bepaaldelijk den datief, bij zich; bij voorb.: wee mij! ach mij! doch ook den genitief: wee onzer (Borger). Dan deze naamval hangt niet van het tusschen- | |
[pagina 409]
| |
werpsel af, maar is een zoogenaamde absolute (zelfstandige) datief (of genitief). Zie Synt. § 124. B. III. 2. 4. 1). Behalve de eigenlijke interjecties, die oorspronkelijk natuurklanken zijn, worden ook naamwoorden, verbuigingsvormen van werkwoorden, partikels, ja! volledige volzinnen, als interjecties gebruikt of met interjecties ter versterking der uitdrukking verbonden. Zulke als tusschenwerpsels gebruikte woorden of woordverbindingen worden oneigenlijke interjecties genoemd. 2). Ten aanzien van hunne beteekenis zijn de tusschenwerpsels: ten eerste, gevoelsklanken in engeren zin, zoowel van lichamelijke als van onlichamelijke gewaarwordingen; ten tweede, klanknabootsingen, dat is, geluidnabootsende klanken, of ten derde, klanken, die ten teeken van het een of ander verlangen strekken. II. 1. Gevoelsklanken in engeren zin. 1). Geenerlei bepaald gevoel wordt uitgedrukt door o! Deze klank geeft te kennen, dat het gevoel van den spreker, onbepaald hoe of waardoor, bij zijne woorden is aangedaan: o kom toch! o hoe gaarne! Vaak begeleidt deze klank andere interjecties of woorden: o wee! o hemel, o hoe gelukkig! In sommige plaatsen hoort men bij het roepen van een verwijderden persoon den naam door dit o! voorafgegaan. 2). Smart wordt te kennen gegeven door wee! o wee! ach! och! welke klank ook blootelijk ongenaegen uitdrukt. Interjectionale substantieven, met interjecties verbonden, drukken smart uit: ach God! och hemel! o Jezus! verkort, o je! Jemenie! (jemie) schijnt verbasterd voor Jezus Maria. - Lichamelijke pijn drukken uit: au en ai! 3). Beklag drukt uit helaas! (vroeger lasie), waarmede men het Italiaansche ahi lasso! vergelijke, welke vorm ons tot het Latijnsche lassus, vermoeid, moede, terugbrengt. Verouderd is thans leider!, comparatief van leid of leed, alsmede och arme! 4). Vreugde geeft te kennen ha! dat evenwel ook tot uitdrukking van wreeden lust wordt gebezigd. Met vrengde op- | |
[pagina 410]
| |
wekkend is: heisa!, aanhitsend: tsa!, bescheiden uitnoodigend: ei! ei lieve! Van volksvreugde getuigt hoezee!, dat eene andere uitspraak schijnt te zijn van het Hoogd. juchhe! Een krijgsmanskreet is: hoera! 5). Verwondering of verbazing geeft te kennen: he! alsmede de imperatieven: zie of kijk 'reis aan! Bevrediging na bekomen inlichting: zoo zoo! ah ah! Overblijvenden twijfel; hm! hm! 6). Een wensch drukt uit och! bij voorbeeld: och of hij kwame!; och! dat hij besefte!. Vroeger werd ai met dezelfde kracht gebruikt. Afschuw en walging: foei!, vroeger fij! ba! brr!. 7). Als interjectionale uitdrukkingen moet men beschouwen eene menigte spreekwijzen, bestaande in aanroepingen om de oprechtheid eener betuiging te kennen te geven, zoo als: God weet 't!; God helpe mij!. - Selderment is verbasterd uit elementen; slapperment uit sacrament! enz. 2. De geluidnabootsende klanken zijn deels nabootsingen der geluiden, die bij het vallen, tegen elkander stooten, breken, scheuren of barsten van lichamen ontstaan, als: bons, plomp, krik, krak, holderdebolder, pief paf poef. De klankverwisseling bij sommige der geluidnabootsende tusschenwerpsels, of bij woorden, die door den klank schilderen, dient om af te beelden. hoe dezelfde klank met de eentonige herhaling van twee of drie verschillende grepen wordt voortgezet (verg. § 31. 3.). - Deels zijn het nabootsingen van dierengeluiden, als: miau, baf, boe enz.; of van muzikale geluiden: klingeling, bom. bam enz. 3. Klanken, die het een of ander verlangen te kennen geven. Hiertoe behooren hei! holla! ho! en zelfs het substantief volk! (dat is, er is volk, er zijn menschen), hetwelk men gewoonlijk laat hooren, wanneer men, bij het inkomen van een voordeur, aan verwijderde personen zijne tegenwoordigheid wil kenbaar maken: st, dat misschien het half uiigesproken adjektief stil is; top, dat diegene bezigt, die den koop toeslaat; | |
[pagina 411]
| |
verder worden interjectionaal gebruikt: kom aan! wel aan! voort! marsch! (Fransche imperatief: marche!), halt! (de imperatief van het Hoogduitsch halten, houden), koesch! (tot eenen hond, dien men wil laten liggen: de Fransche imperatief couche!). |
|