tijk, of andere, even gewichtige of nog gewichtiger studiën ons bezig houden, houdt men niet alles in gelijke mate bij.
In de leer van de Letters heb ik te Winkel gevolgd, te eerder omdat de door dezen geleerde aangenomen theorie ook in het groote Woordenboek onzer taal ten grondslag gelegd wordt. Daarmede heb ik het bewijs gegeven, dat ik gaame volg, waar ik niet bevoegd ben zelf oorspronkelijk beter licht aan te brengen. Doch wie daartoe wel in staat was, het is mijn geëerde ambtgenoot Prof. Donders, en deze, die de theorie der Spraakklanken op onomstootelijke physiologische grondslagen vestigt, heeft op die leer van te Winkel vrij belangrijke aanmerkingen. Ware Prof. Donders op het tijdstip dat ik de bladen, op welke de eerste drie Hoofdstukken van het eerste Boek gedrukt staan, reeds gereed geweest met de aphorismen, die hij op de Vergadering der Gewestelijke Afdeeling van het Nederlandsch Onderwijzersgenootschap, in Juni 1870 alhier te Utrecht gehouden, gedrukt heeft laten ronddeelen, ik zou er bij de bewerking van dat gedeelte dezer Spraakleer gebruik van hebben kunnen maken. Thans schiet mij niets over dan naar die paragrafen, samengevat onder den titel: de Physiologie der Spraakklanken, in het bijzonder van die der Nederlandsche taal, geschetst door F.C. Donders, Utr. C.v.d. Post, Jr. te verwijzen.
En hiermede zend ik deze vierde uitgave in de wereld, in de hoop daarmede alsnog geen nutteloos werk te verrichten.
Utrecht, Aug. 1870.
W.G. Brill.