| |
| |
| |
| |
| |
1
Proloog: ‘Ge zoudt liever een ander boek schrijven’
Zondagspost, ‘Onafhankelijk weekblad voor politiek en cultuur’, was een initiatief van uitgeverij Manteau. Het bedoelde nummer is het ‘Speciaal Kerstnummer’, waarmee het blad van start ging. Over het ontstaan en de drukgeschiedenis van Mijn kleine oorlog: Vanheste 1985 en vooral Humbeeck 2002. ‘Moeder, vertel eens wat van Adolf Hitler’ is een verwijzing naar het gelijknamige boek van Johanna Haarer, dat in 1942 in Nederlandse vertaling verscheen en als propagandamateriaal in tienduizenden exemplaren werd verspreid. Voor de bespreking van Mijn kleine oorlog is gebruikgemaakt van de teksteditie van de verschillende versies, L.P. Boon 2002.
Over Mijn kleine oorlog. De Braekeleer 1985, De Wispelaere 1987, Vanheste 1989 en Humbeeck 2002. Over de specifieke context van het citaat over ‘adrianus schoonevorm’: Humbeeck 2002, 398; over de receptie: idem 395-412.
| |
| |
| |
2
De literatuur in 1945
Op de literaire verwerking van woii wordt grondiger ingegaan in hoofdstuk 3. Uitvoerig gedocumenteerde informatie over de wereld van de literaire tijdschriften in Nederland tijdens en onmiddellijk na de oorlog is te vinden in Calis 1989, 1993, 1999 en 2001. Specifiek over Het Woord: Bakker 1980. Een inleiding tot de situatie in Vlaanderen: Brems e.a. (red.) 1988. Veel informatie daarover is ook te vinden in de eerste hoofdstukken van Joosten 1996a. Handige naslagwerken over de tijdschriften zijn Bakker 1985 en Adams e.a. (red.) 1974. Over De Bezige Bij: Roegholt 1972.
| |
Collaboratie en bestraffing
Over de collaboratie van Nederlandse schrijvers handelt de niet onomstreden vierdelige studie van Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie, Venema 1988-1992. Over de zuivering na de oorlog handelt het derde hoofdstuk van deel 3a, De kleine collaboratie, 1990. Als bijlage vi bevat dat deel ook de lijst van door de Ereraad voor Letterkunde opgelegde uitsluitingen. Meer neutrale informatie bij In 't Veld 1981. Aan beide boeken is veel van het feitenmateriaal ontleend.
De repressie in kringen van Vlaamse schrijvers is nog niet systematisch onderzocht. Over de repressie in het algemeen: Huyse e.a. 1991 en Seberechts 1994. Summiere gegevens over de zuivering in de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen in Willekens e.a. 1982. Hoe vaag, dubbelzinnig en complex een begrip als culturele collaboratie in Vlaanderen was, komt duidelijk naar voren uit De Geest e.a. 1997.
| |
Verzuiling en doorbraak
Over het verzet tegen de verzuiling in de naoorlogse jaren: Ruiter e.a. 1996, hoofdstuk 11. Over verzuiling in de Vlaamse tijdschriftenwereld na de oorlog Joosten 1996a, 79-84 en H. Brems 1988. Vanaf de tweede jaargang veranderde het Nieuw Vlaamsch Tijdschrift de spelling van zijn naam in Nieuw Vlaams Tijdschrift.
| |
Behoud en vernieuwing
‘Wat willen de jongeren?’: Walschap 1945. De bundel Vuur en wind van Muus Jacobse verscheen bij D.A. Daamen's Uitg. te 's-Gravenhage in 1945 en werd zowel bekroond door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde als door het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Meer over de nuances in de literatuuropvattingen van de Vlaamse tijdschriften: H. Brems 1988. Over de toestand in Nederland: Calis 1989, 1993 en 1999 en in een meer synthetische vorm: Anbeek 1986. Gomperts over de cultus van Ter Braak: Gomperts 1946.
| |
Noord en Zuid
Bert Voeten noemt Vlaamse prozaschrijvers als voorbeeld in Voeten 1945. Het volledige programma van de Faundagen is afgedrukt op de titelbladzijde van De Faun, jrg. 1, nr. 20, october 1945; een verslag van de gebeurtenissen in nummer 21, november 1945. Het artikel van Schuur over de Vlaamse literatuur verscheen in Groninger Dagblad van 15 en 19 december 1945 en werd overgenomen in De Faun, jrg. 2, nr. 1, januari 1946. Voor een goed begrip van deze kwestie dient men te weten dat een groot aantal Faun-medewerkers mede aan de basis stond van de oprichting van het Nieuw Vlaams Tijdschrift.
| |
| |
| |
3
De Tweede Wereldoorlog als breukmoment
De literatuur als uiting van het naoorlogse levensgevoel
Ontluisterend proza in Nederland
De samenhang tussen het naoorlogse levensgevoel en de roman in Nederland is uitstekend in beeld gebracht in Anbeek 1986. Dit onderdeel is dan ook zeer schatplichtig aan die studie. Over het filosofische klimaat en de invloed daarvan op de literatuur: Weijers 1991. Over De avonden als de uitdrukking van de mentaliteit van de naoorlogse jongeren en over de receptie ervan: Slootweg e.a. 1980, Raat 1988 en Raat (red.) 1989. De recensies over De avonden worden geciteerd uit dat laatste boek. Hoezeer binnen en buiten de literatuur de periode van 1945 tot ca. 1955 ervaren werd als een periode van angst en ontgoocheling, blijkt o.m. uit een speciale aflevering van De Gids, 115 (1952), nr.8-9, onder de titel ‘De tijd waarin wij leven’; vooral het inleidende opstel van Fred L. Polak schetst een haast apocalyptisch beeld van de heersende stemming. Over de (slechte) verkoop van literatuur in de jaren vijftig: Engelen 1985.
Voor de alinea over De tranen der acacia's werd behalve van Anbeek 1986 ook gebruikgemaakt van Janssen 1980. Over de ontvangst van Eenzaam avontuur en over de ‘schandalen’ rond dat boek: Struyker Boudier 1973. Daarnaast ook Ross 1981.
| |
Ontluisterend proza in Vlaanderen
Lampo 1953-1954 stelt naast De hondsdagen recent werk voor van Valeer van Kerkhove, Ivo Michiels, Bert van Aerschot, Maurice D'haese, Piet van Aken en Louis Paul Boon.
| |
Existentialisme als referentiepunt
Het existentialisme in Nederland en Vlaanderen
Uiteenlopende meningen over de invloed van het existentialisme op de literatuur in Nederland en Vlaanderen in Anbeek 1984 en 1986, Van Itterbeek 1971, Van Marissing 1974, Vanheste 1992a en b, Van Stralen 1992 en 1996 en Van Wijk 2003.
De getallen van artikelen in verband met het existentialisme slaan op algemeen informatieve essays, recensies van het werk van buitenlandse existentialistische auteurs en recensies over (hoofdzakelijk Nederlandstalige) boeken over het existentialisme. De gegevens zijn ontleend aan Vanfraussen 1992. Een interessant overzicht van de belangstelling voor het existentialisme in Nederland geeft Smeets 1997. Berkelaar 1994 reconstrueert het verloop van het bezoek van Sartre aan Utrecht.
| |
‘Existentialistische’ auteurs
Voor de existentialistische interpretatie van het werk van Rodenko wordt grotendeels Heynders 1998 gevolgd. Over Walravens' proza en zijn banden met het existentialisme: Van Itterbeek 1971, De Vos (red.) 1976 en Joosten 1996b. Over Walravens en Sade schreef P. Peeters 1996. Over D'haese: Van Assche 1982, Van Uffelen 1989 en Joosten 1990.
Over existentialisme bij Warmond: Van der Vegt 1981 en vooral Van Wijk 2003. Ook waar niet letterlijk geciteerd wordt, volgt de gender-interpretatie van Warmond, Vasalis, Michaelis e.a. in grote lijnen het betoog van M. Meijer 1988.
| |
Boeken over de oorlog
Naar aanleiding van verjaardagen van het einde van de Tweede Wereldoorlog verschenen sinds 1985 enkele belangrijke bundels met opstellen, die door hun samenstelling alleen al de samenhang illustreren tussen literaire verwerking en die op andere domeinen van cultuur en samenleving. Barnouw e.a. (red.) 1985, Schram e.a. (red.) 1990, Ester e.a. (red.) 1994 en Ibsch e.a. (red.) 1996.
| |
Ethische versus esthetische normen
De mogelijkheid of onmogelijkheid om de holocaust te representeren is in het Nederlandse taalgebied het meest diepgaand behandeld door Dresden 1958 en in comparatistisch perspectief Dresden 1991. Ook in de opstellen die verzameld zijn in Ester e.a. (red.) 1994 en in Ibsch e.a. (red.) 1996 zijn daarover
| |
| |
belangwekkende beschouwingen te vinden. Enkele van de interessantste publicaties over Nederlandse oorlogsliteratuur zijn geschreven door neerlandici extra muros, soms zelfs in het Engels, o.m. Van Galen Last e.a. 1996, Vanderwal Taylor 1997 en Snapper 1999. De kwantitatieve gegevens omtrent oorlogsliteratuur zijn ontleend aan Nord 1994.
| |
De Tweede Wereldoorlog in de literatuur in Nederland
Proza
Over de oorlog in de literatuur in Nederland (in het algemeen): Anbeek 1985 en 1986, Schram 1990; over de jodenvervolging Boas 1997 en over het thema van de collaboratie Wolfswinkel 1994. Veel van wat in dit overzicht aan de orde komt, is daaraan ontleend. De reactie van Hermans op Doortocht van Voeten: Hermans 1946. De ontmaskering van Voeten: Venema 1988, 285 e.v.
De verzadiging van het publiek m.b.t. oorlogsliteratuur zou ook kunnen blijken uit de drukgeschiedenis van Het achterhuis van Anne Frank. Onmiddellijk na de publicatie ervan in 1947 was de belangstelling matig te noemen. Pas in 1955, na het succes van de Amerikaanse vertaling, begon het boek aan zijn zegetocht. In 1955 alleen al werden er 125.000 exemplaren van verkocht.
Over De donkere kamer van Damokles verschenen heel wat interpreterende essays en studies. De belangrijkste zijn Janssen 1983, Smulders 1983 en Marres 1996.
Over Het stenen bruidsbed: Schmitz-Küller 1976, Kuipers 1988 en Dautzenberg (red.) 1989. Over De zaak 40/61 en Mulisch' andere niet-fictionele werk uit de jaren zestig schreef Buurlage 1999; over De aanslag vooral De Rover 1985, over De ontdekking van de hemel Haan e.a. (red.) 1995 en De Rover 1995. Meer speciaal over de betekenis van Auschwitz in die roman: Harskamp 1995.
Volgens gegevens in Moerbeek 1998 staat Het bittere kruid op de zesde plaats in de frequentietabel van de meest gelezen teksten in het schooljaar 1992/1993 in Nederland. Overigens staan er in de top tien van die lijst niet minder dan vijf boeken over de oorlog: De aanslag van Mulisch (1) en De donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans (2), Bezonken rood van Jeroen Brouwers (4), Het bittere kruid van Marga Minco (6) en Wierook en tranen van Ward Ruyslinck (7). Voor Vlaanderen zijn er dat slechts twee, nl. De aanslag(2) en Wierook en tranen (3). Het bittere kruid komt daar pas op de 21e plaats. Over egodocumenten en andere geschriften over de jodenvervolging in de periode 1945-1955 en ook daarna: Boas 1997.
Over geweld en oorlog in het werk van Armando vnl. Van Alphen 1993 en Schram 1996, over De ss'ers Wolfswinkel 1994, 95-100. Over de affaire-Weinreb: Grüter 1997 en over de rol van Hermans daarin: Marres 1999. Daarnaast natuurlijk ook de visie van Hermans zelf in Hermans 1970. Over Ferron vanuit deze optiek: L. Wesseling 1987. Over de literatuur van de tweede generatie schreven voornamelijk Vanderwal Taylor 1997, Boas 1997, 195-199 en Siertsema 1989-1990, over geschriften van kinderen van collaborateurs Wolfswinkel 1994, 137 e.v.
| |
Poëzie en jeugdliteratuur
Uitzonderingen op de geringe belangstelling voor poëzie over de oorlog zijn enkele opstellen van Rita Bonte over het werk van Gerhardt, Nijhoff, Achterberg en Kouwenaar: Bonte 1993, 1995, 1997 en 1998. Over de manier waarop Lucebert de oorlog in zijn poëzie verwerkt schreef De Feijter 1996. Over het gedicht ‘4 mei’ van Herzberg schreef ook Meijer 1988, 91-94.
De Anne de Vries van wie in dit onderdeel sprake, is specialist jeugdliteratuur en de zoon van de jeugdauteur Anne de Vries. Het onderdeel over de omgang met de oorlog in de kinder- en jeugdliteratuur is zeer schatplichtig aan De Vries 1990a en Bekkering 1994a. Winterijs van Peter van Gestel werd zowel bekroond met de Gouden Griffel als met de Woutertje Pieterse Prijs 2002 en de Nienke van Hichtumprijs 2003.
| |
De oorlog in Nederlands-Indië en de onafhankelijkheid van Indonesië
Een boeiend beeld van de samenhang tussen de Japanse bezetting van Nederlands-Indië en de daaropvolgende dekolonisatie is te vinden in Fasseur 1985. Over de literatuur in de breedste zin die getuigt van de bezetting, de kampen en de periode van de politionele acties schreef Termorshuizen 1990 en 1993. De bredere context en de verdere ontwikkeling van de litera- | |
| |
tuur over en in Nederlands-Indië/Indonesië wordt beschreven in R. Nieuwenhuys 1972; bondige schetsen daarvan zijn te vinden in Nieuwenhuys e.a. 1990 en Van Zonneveld 1995. Recenter is E.M. Beekman 1996. De toename van de belangstelling vanaf 1970 voor de periode 1942-1949 in Indië blijkt uit de (weliswaar onvolledige) bibliografie van De Bruin. Van de 143 opgenomen titels verschenen er 28 tussen 1946 en 1949, slecht 8 in de jaren vijftig, en 16 in de jaren zestig. Daarna ging het steil omhoog, met 38 titels in de jaren zeventig en 53 tussen 1980 en 1987. Deze gegevens uit Arno de Bruin, Bibliografie van de Nederlands-Indische kampliteratuur van 1946-1987. Leiden, 1988 (onuitgegeven doctoraalscriptie) zijn overgenomen uit Termorshuizen 1990, 163.
Over de Indische jaren van Vroman, ook over het ontstaan van De adem van Mars: Snoek 1990.
De stand van de discussies rond Bezonken rood werd in 1982 samengevat en becommentarieerd door Jaap Goedegebuure, Marjoleine de Vos en Margaretha Ferguson in een special van Bzzlletin, 1982, nr. 98. De standpunten van Brouwers zelf en van zijn hardnekkigste tegenstander, Rudy Kousbroek, zijn na te lezen in Brouwers 1991, 347-375 en Kousbroek 1992, 445-486.
De kritiek van Tjalie Robinson op Oeroeg: Robinson 1948.
De laatste tyfoon (1992) van Graa Boomsma is een herschrijving van zijn romandebuut De idioot van de geschiedenis uit 1986. Het omstreden interview met Boomsma verscheen in Het Nieuwsblad van het Noorden van 6-3-1992. Dat de politionele acties in die tijd komen opspelen blijkt verder uit het feit dat daarover in datzelfde jaar 1986 meerdere romans verschenen: Het verhaal van Koos van Zomeren, De opstand van M. Jacob, Het peloton van Ben Laurens en De heren worden bedankt van A.P. de Graaff.
| |
De oorlog in de Vlaamse literatuur
‘Zwart’ en ‘wit’ zijn in Vlaanderen gebruikelijke aanduidingen van resp. collaboratie en verzet.
De doorwerking van de oorlog in de Vlaamse literatuur is ook nauwelijks bestudeerd. Behalve twee artikelen van Carola Henn, 1987 en 1989, en een opstel van Laurence Mettewie, 1998, over de thematiek van de oorlog in ‘links Vlaanderen’ is er nauwelijks iets overzichtelijks verschenen.
Over de aanwezigheid en de rol van joden in Vlaanderen, meer in het bijzonder in Antwerpen: Abicht 1994 en Saerens 2000. Raymond Herreman schreef een bittere recensie over Zwart en wit van Walschap in de krant Vooruit van 13-1-1949, Van Vriesland noemde het boek ‘verwerpelijk en gevaarlijk’ in zijn bespreking in het Haags Dagblad van 31-12-1948. Eerder al had Johan van der Woude een negatieve recensie geschreven in Vrij Nederland van 24-12-1949, waarop Walschap repliceerde op 15-1-1949. Zie hierover Walschap 1998, 1249.
Van De heilige gramschap van D'haese verschenen eerst voorpublicaties in Tijd en Mens, waar de concrete verwijzingen nog wel aanwezig waren. Een interessante interpretatie daarvan is te vinden in Van Uffelen 1989.
Over de oprichting en de verdere geschiedenis van De Clauwaert: Wittebols e.a. 1984. Bert Peleman publiceerde er onder het pseudoniem Dirk Dijckmans. Over het marginale fenomeen van de Oostfrontroman is (nogal slordige) informatie te vinden in Verstraete 1994. Over Het boek alfa van Michiels is zeer veel gepubliceerd. Een grondige analyse geeft Bousset 1988b. Diverse opstellen, zowel over het vroege werk als over de Alfa-cyclus, zijn verzameld in De Vos e.a. (red.) 1980.
| |
De vernieuwing van de poëzie
De scherpe kritiek, juist op Bertus Aafjes, in ‘mama gedicht’ van Gerrit Kouwenaar kan mede uitgelokt zijn door de aanval van Aafjes op de poëzie van de dichters uit Atonaal in Elseviers Weekblad van juni van datzelfde jaar 1953: Aafjes 1953.
| |
Doorwerking van de traditie
Informatie over literaire prijzen in Nederland is samengebracht in Michaël e.a. 1986 en op http://www.literaireprijzen.nl (april 2005); specifiek over de prijzen van de Campertstichting: Luis 1997. Voor Vlaanderen: Heymans 2001.
‘Kleine katechismus der poëzie’ van Aafjes verscheen eerst in Criterium 1 (1940), en in datzelfde jaar als afzonderlijke uitgave bij A.A. Balkema te Amsterdam.
| |
| |
Over de poëzie van Achterberg is zeer veel, vooral interpreterend en biografisch commentaar verschenen. Een goede introductie, met bibliogafie, is Fokkema 1983. Over de visie van Rodenko op Achterberg en over de centrale plaats van die poëzie in zijn poëtica, schreef Heynders 1998, 47-61. De bloemlezing van Rodenko, Voorbij de laatste stad, verscheen in 1955 als Ooievaarpocket. De inleiding daarvan is, samen met alle andere opstellen van Rodenko over Achterberg, opgenomen in Rodenko 1991b.
Een representatieve verzameling recensies en essays over de poëzie van Vasalis is te vinden in D. Kroon 1983. Het opstel van Ter Braak waaruit geciteerd wordt, verscheen eerst in Het Vaderland van 3-1-1937. Al in de contemporaine kritiek werd meermaals de term mystiek gebruikt in verband met de poëzie van Vasalis; een interpretatievoorstel in die zin is uitgewerkt door Meijer 1988, 21-45. De verklaring van haar zwijgen heeft Vasalis gegeven in haar dankwoord bij de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs in 1974, gepubliceerd in Literama 11 (1976/1977), 492-493; het citaat is overgenomen uit D. Kroon 1983.
| |
De vernieuwing van de poëzie in Nederland
Vernieuwing op een breed front
Over de Nederlandse literaire tijdschriften na 1945: Calis 1989, 1993, 1999 en 2001 en, wat Het Woord betreft, Bakker 1980. Meer persoonlijke en anekdotische informatie over de rol van Het woord in de poëzievernieuwing geeft Elburg 1987.
Het lijstje van Rodenko met namen van vernieuwende dichters is geciteerd uit Rodenko 1991a. Het betreffende stuk verscheen eerst als ‘Poëziekroniek’ in Podium 6 (1950), 370-387. Tussen 1950 en 1972 verschenen er in ‘De Windroos’ negentig bundels. Het concept ervan werd van 1973 tot 1984 door Den Besten voortgezet onder de naam ‘Seismogram’ bij uitgeverij Bosch en Keuning. Over de redactiepolitiek van Den Besten en over het belang van de reeks voor de doorbraak van de nieuwe poëzie: E. Buelens 1992 en Fokkema 1979, 174-186.
| |
De Vijftigers
Ontstaan en profilering van een beweging
Over de voorgeschiedenis, de ontwikkeling, de kunstopvattingen van de ‘experimentele groep’ en Cobra: Stokvis 1974. Over de rol van de dichters in de Nederlandse Experimentele Groep en Cobra: Van de Watering 1988 en H. Brems 1993a. Verder over de samenhang tussen poëzie en kunst in die kring enkele opstellen in Thomas (red.) 1980. Een (zo goed als) volledige bibliografie van gezamenlijke publicaties is te vinden in Slagter (red.) 1986. De sfeer in de Parijse artistieke milieus waar schilders en dichters elkaar ontmoetten, is op een anekdotische manier beschreven in R. Meijer 1989. Foto's en dokumenten m.b.t. het optreden van de experimentelen en ruimer de Vijftigers zijn te vinden in De beweging van vijftig 1965. Heel wat feitelijke informatie over de persoonlijke contacten die bijdroegen tot het ontstaan van ‘De beweging van Vijftig’ is ook te vinden in Elburg 1987 en in de biografieën van Hans Andreus en Jan Hanlo, resp. Van der Vegt 1995, 149-187 en H. Renders 1998, 267-325. Over de ‘voorgeschiedenis’ van Lucebert schreef Hofman 2004. Over de politieke achtergronden van de prille beweging van Vijftig: Scholten 1989. Overeenkomst en verschil tussen het creatieve proces van de experimentele kunstenaar en de experimentele dichter vormen een controversiële kwestie. Zie daarover Van de Watering 1979b en H. Brems 1981a en 1992. Het gedicht ‘ik tracht op poëtische wijze’ van Lucebert is rijker en gecompliceerder dan wat hier gezegd wordt. Het speelt met name een belangrijke rol in de mystieke Lucebert-interpretaties van Van de Watering 1979a, De Feyter 1994 en Oegema 1999.
Alles over Braak in H. Renders 2000. Daar-in is ook een facsimile-uitgave opgenomen van het tijdschrift. Voor alle verwijzingen naar Braak is daarvan gebruikgemaakt.
Behalve de acht nummers van Blurb verscheen in 1961 bij De Beuk een selectie daaruit, aangevuld met een nawoord in de vorm van een negende nummer, onder de titel Blurb 1 t & m 9: Vinkenoog (red.) 1961. De Elsevier-enquête is gereproduceerd in De beweging van Vijftig 1965, 47. De eerste reactie erop was het zgn. manifest van de dichter H.J. van Tienhoven uit de kring rond Ad den Besten, dat echter nooit
| |
| |
gepubliceerd werd; zie daarover Fokkema 1979, 67-70. De tekst van dat manifest is opgenomen in E. Buelens 1992, 282-285.
Dat De Windroos wel degelijk als alternatief voor Helikon was bedoeld, blijkt uit de promotietekst ervan, zie E. Buelens 1992, 30. De ontstaansgeschiedenis van Atonaal is grondig gedocumenteerd en beschreven in Fokkema 1979, 115 e.v. en 145 e.v. Ook de ontvangst van Atonaal is grondig beschreven in Fokkema 1979 en in Fokkema 1998, dat ook een overzicht biedt van de latere controversen rond de Vijftigers. Over de ontvangst in dag- en weekbladkritiek: De Jager 1992.
De artikelen van Aafjes tegen de ‘atonalen’ verschenen in drie opeenvolgende nummers van Elseviers Weekblad, resp. ‘Poëzie van het schuifgat’ (6 juni 1953), ‘De god van Kloos is dood’ (13 juni 1953) en ‘Poëzie uit liefdeloosheid’ (20 juni 1953). Er wordt geciteerd uit de bundeling daarvan in Aafjes 1953. Over de consequenties voor Aafjes zelf: Hazeu 1988, 26 en Oegema 1999, 79 e.v. Daar analyseert Oegema ook de ‘open brief’ van Lucebert en meer in het bijzonder het concept van ‘de analphabetische naam’ in het licht van de mystiek. De ‘open brief’ zelf verscheen in De Groene Amsterdammer van 4 juli 1953 en is gereproduceerd in De beweging van Vijftig, 81.
Er wordt verwezen naar het opstel ‘Experimentele poëzie’ van Rodenko uit 1955 (Rodenko 1991b, 196-205), waarin hij die term probeert af te bakenen tegenover verwante begrippen als ‘atonalen’, ‘Vijftigers’, avant-garde, pre-experimentelen.
De alinea over vrouwelijke dichters in de jaren vijftig is zeer schatplichtig aan M. Meijer 1988, 295-299.
| |
Doorbraak en canonisering
De open brief van Van Straten: Van Straten e.a. 1953-1954. Over de uitgaven van Vijftigers bij De Bezige Bij: Roegholt 1972, 181 e.v. De Bezige Bij was begin jaren vijftig overigens ook de uitgever van Podium.
Over de fusie van Podium en Tijd en Mens: Joosten 1996a, 401-413 en Wildemeersch 1993. De strategie die erin bestaat Vlaamse bondgenoten ter hulp te roepen in de strijd om legitimatie, is beschreven in H. Brems 1994, 73-77. De Van Ostaijen-studie van Borgers waarnaar verwezen wordt is de uitgave van het verzameld werk van Van Ostaijen en de latere studie Paul van Ostaijen: een documentatie (1971). Over opzet en succes van de Ooievaarpockets en andere vergelijkbare reeksen: Kuitert 1997, 125-132. Verschillende bundels van Vijftigers verschenen enkele jaren later in de serie Literaire Pockets, die De Bezige Bij vanaf 1957 opzette. Het is heel aannemelijk dat er een synergie werkte tussen het eigentijdse uiterlijk van het pocket-boek en de vooruitstrevende reputatie van de dichters.
| |
Poëtica en poëzie
Een beknopt, maar overzichtelijk en goed geïllustreerd beeld van poëtica en taalgebruik van de Vijftigers: De Vriend in Van Bork e.a. 1986, 253-262. Daarnaast: Fokkema 1998, H. Brems 1976, 196-240 en De Geest 1989, 254-264.
Gelijkaardig commentaar bij het gedicht ‘waar ben ik’ van Lucebert en bij andere van zijn gedichten is te vinden in Van de Watering 1979b, vnl. 53-54, bij ‘met cactussen in het blauw’ uit Paal en perk van Claus in H. Brems 1981a en extreem uitvoerig bij ‘terwijl zij waakt over het land’ uit dezelfde bundel van Claus, in De Geest 1989, 90-230.
De gedachte dat duisterheid een essentiële component is van het experimentele gedicht, wordt grondiger beargumenteerd in H. Brems 1992, 319-322, dat deels voortbouwt op De Geest 1989.
| |
De vernieuwing van de poëzie in Vlaanderen
Traditie en aanzetten tot vernieuwing
Over de situatie van de poëzie in Vlaanderen tussen 1945 en 1950: H. Brems 1988 en Joosten 1996a, 71-95.
Over de merkwaardige lotgevallen van Reninca: H. Brems 1986c. Een goede introductie, mét bloemlezing, tot het werk van Van Herreweghen: De Geest (red.) 1999. Hensen debuteerde al in 1935.
H. Brems 1994, 43-57 behandelt de manier waarop de woordvoerders van diverse poëtische stromingen in Vlaanderen na 1950 een beroep doen op de autoriteit van resp. Van Ostaijen en 't Fonteintje. Een volledige geschiedenis van de doorwerking van poëzie en poëtica van Van Ostaijen: G. Buelens 2001. Over de positie van de katholieke literatuur in het naoorlogse Vlaanderen en over de houding van de katholieken tegenover de poëzie- | |
| |
vernieuwing: H. Brems 1985, Brems e.a. 1990 en Laermans 1990.
| |
Experimentele poëzie in Vlaanderen
Tijd en Mens
Over de plannen van Walravens om het tijdschrift Janus uit te geven: vooral Joosten 1996a, 165-175, maar ook Joosten 1994 en 1996b en Wildemeersch 1999.
De ‘Phenomenologie van de moderne poëzie’ van Walravens verscheen eerst in Tijd en Mens nr. 8, november-december 1950, daarna als afzonderlijke Tijd en Mens-uitgave en ten slotte in de tweede vermeerderde druk van zijn bloemlezing Waar is de eerste morgen? (Walravens 1960).
Over de kortstondige fusie van Tijd en Mens en Podium schreef, behalve Joosten 1996a, 401-413 ook Wildemeersch 1993. Meer algemene informatie over de literaire contacten tussen Vlaanderen en Nederland rond 1950: Wildemeersch 1985. De uitspraak van Elburg over de Vlamingen komt uit een ongepubliceerde tekst, geciteerd in Fokkema 1979 en Wildemeersch 1985 en 1998.
| |
De massale doorbraak van het experiment in Vlaanderen
Over de tijdschriften Taptoe, De Meridiaan, De Tafelronde en Het Kahier is een en ander te vinden in Brems e.a. (red.) 1988, 171-178 en Brems e.a. (red.) 1989, 47-58. Het tijdschrift De Meridiaan veranderde vanaf jrg. 4, nr. 2, 1955 zijn naam in De Kunst-Meridiaan. De polemiek tussen Van Ruysbeek en Jonckheere, die per brief werd gevoerd, verscheen eerst in het Nieuw Vlaams Tijdschrift van 9-1-1953 tot 4-1-1954 en nadien in boekvorm: Jonckheere en Van Ruysbeek 1956. De neerslag van het poëziedebat in De Tafelronde is te vinden in het nr. 9-10 van de eerste jrg. van het blad. De tekst van de lezing van De Roover is later, samen met die van een meer uitgewerkte lezing uit 1955, in boekvorm gepubliceerd: De Roover 1955.
| |
De poëzievernieuwing als reactie op de oorlog
In Vinkenoog 1950b zijn enkele evidente typefouten verbeterd.
| |
Poëzievernieuwing en literaire kritiek
Een analyse van de kritische praktijk van Rodenko, de achtergronden daarvan en zijn positie tussen Forum en Merlyn: Heynders 1998, 63-82. Beide programmatische opstellen van Rodenko verschenen eerst in Maatstaf, resp. 1 (1953-1954), nr. 12 en 2 (1954-1955), nr. 12. Zij werden later opgenomen in Tussen de regels. Wandelen en spoorzoeken in de moderne poëzie, 1956 en ten slotte in het eerste deel van zijn Verzamelde essays en kritieken. Uit deze versie, Rodenko 1991a, wordt hier geciteerd.
| |
| |
| |
4
De literatuur in 1955
Literatuur en politiek
Het tijdschriftnummer ‘Nationale snipperdag’ was een gemeenschappelijk initiatief van de redacties van Het Boek van Nu, Critisch Bulletin, De Gids, Kroniek van Kunst en Kultuur, Maatstaf, De Nieuwe Stem, Ontmoeting, Podium en Roeping. Het verscheen in plaats van de afzonderlijke aprilnummers 1954. De politieke context van ‘Nationale snipperdag’ komt uitdrukkelijk aan bod in Donkersloot 1955, 12.
Het geweten van de Groene Amsterdammer of Volg het spoor omhoog verscheen bij uitgeverij Van Oorschot en was bedoeld als eerste deeltje in een reeks ‘Mandarijnen op zwavelzuur’. Na de polemiek die rond het pamflet was ontstaan, besloot Van Oorschot van verdere publicatie af te zien. Hermans publiceerde wel in de loop van 1954 en 1955 onder dezelfde titel verschillende polemische stukken in Podium. In 1963 werd het pamflet samen met tal van andere in eigen beheer gebundeld en uitgegeven; in 1967 verscheen daarvan bij Thomas Rap een herziene en uitgebreide druk. Deze versie, Hermans 1967, wordt hier gebruikt. Een reconstructie van de hele affaire is te vinden in Van Straten 1999, 269-290. Het door Hermans gewraakte stuk van Charles verscheen op 8-1-1955 onder de titel ‘Zullen wij tekenen of mogen wij niet?’ in De Groene Amsterdammer. De uitvoerigste en scherpste reactie op Hermans was die van Adriaan Morriën, 1955. ‘Salut en merci’ van Walschap verscheen in Nieuw Vlaams Tijdschrift, 8 (1953-1954), nr. 7, 809-854; fragmenten van Menuet verschenen in verschillende afleveringen van jrg. 9, 1954-1955. Beide teksten werden in 1955 in boekvorm gepubliceerd in de ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift reeks’ van uitgeverij Ontwikkeling. Het verslag van de viering van 100 jaar Dietsche Warande & Belfort: Westerlinck 1955b, de toespraken van Teirlinck en Gilliams, samen met het antwoord van Teirlinck op de ‘principiële beschouwing’ van Westerlinck: Teirlinck e.a. 1955. Over de Arkprijs van het Vrije Woord. De Vos (red.) 2000, over het ontstaan ervan: Galle 2000.
| |
Poëzie en proza
De recensies van Wagener, Bulthuis en Greshoff over Philip en de anderen werden geciteerd uit de verzameling in Cartens (red.) 1984. Een schets van het merkwaardige leven van A.H. Nijhoff geeft Pruis 1994.
Een interessante passage over de complementariteit van de bloemlezingen van Rodenko en Van der Plas in Komrij 1980, 181-187.
| |
| |
| |
5
De literatuur van 1955 tot 1965
Ontwikkelingen in het proza tot 1965
Een grote diversiteit
Een indeling van het proza uit de jaren vijftig en zestig op grond van de relatie tussen realiteit en fictie biedt Vervaeck 2003.
De aangehaalde visie van Schierbeek is te vinden in de aanloop tot zijn bespreking van De avonden van Simon van het Reve en Conserve van W.F. Hermans: Schierbeek 1948.
Over de merkwaardige tweespalt in de visie van Walravens op enerzijds proza en anderzijds poëzie, en de achtergrond daarvan: De Wispelaere 1974, 15-19.
De literaire prijzen die de diversiteit van het proza-aanbod moeten illustreren, zijn voor Nederland de P.C. Hooftprijs, de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam, de Vijverbergprijs van de Jan Campertstichting en de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden, voor Vlaanderen de Staatsprijs voor Vlaams verhalend proza en de Prijs voor letterkunde van de Vlaamse provincies. Exacte informatie is te vinden in Welsink en Tibergien (red.) 1981 en Michaël e.a.(red.) 1986 en op http://www.literaireprijzen.nl (april 2005).
| |
‘Magisch-realisme’
Over magisch-realisme, of meer algemeen surreële tendensen in het vooroorlogse proza: Bergsma e.a. 1991. Het pleidooi van Jaap Mulder voor ‘panrealisme’: Mulder 1946. Het fragment uit De geboorte van Jan Klaassen verscheen onder de titel ‘Eenzaam’ in Criterium 1 (1945-1946), 370-381. De fragmenten uit Conserve in dezelfde jaargang, 6-24. De bijdrage van Hermans aan De Nieuwe Standaard is gereproduceerd en van een situerend commentaar voorzien in Janssen 1980, 9-16. Over de relatie tussen leven en droom in de vroege literatuuropvattingen van Hermans: Glaudemans 1990, vnl. 47-54 en 93-95. Een goed overzicht van wat hij ‘romantisch-realistische’ aspecten noemt in Eenzaam avontuur, geeft Struyker Boudier 1973, 178-186. Voor de rol en verschijningsvorm van het magisch-mythische in het vroege werk van Mulisch: De Rover 1987. Verder ook over diens werk uit de jaren vijftig de diepgravende studie van Kuipers, 1988.
Over het magisch-realisme van Daisne heeft hijzelf zich het duidelijkst uitgelaten; niet enkel in de geciteerde ‘Narede’, maar het uitvoerigst in Daisne 1958, later opgenomen in Daisne 1966. De belangrijkste essays van Lampo over magisch-realisme zijn Lampo 1972 en 1993. Over zijn werk leze men vooral Paul van Aken 1996. De informatie over Lampo en Daisne als schoollectuur: Moerbeek 1998, 275.
Een van de beste studies over magischrealisme in het algemeen, vanuit comparatistisch, zowel als thematisch en narratologisch perspectief, is Van de Putte 1979.
| |
Vrouwelijke schrijvers
De studie van het verhalend proza van vrouwen is nog maar recent van start gegaan. In dit onderdeel is ruim gebruikgemaakt van Veeger 1996 en Vogel 2001. Een interessante bundeling van essays over afzonderlijke auteurs, met een bondig overzicht van de diversiteit van wat er door vrouwen in de jaren vijftig geschreven werd, biedt Prinssen e.a. (red.) 1991.
Een beknopte samenvatting van de ideeën van Buytendijk over de vrouw, in het licht van de contemporaine literatuur, is te vinden in Vogel 2001, 45-50 en Veeger 1996, 34-36. De bespreking van Zelfportret als legkaart van Haasse is grotendeels gebaseerd op Veeger 1996, 17-48. De term ‘grote melancholie’, die aan het einde van die bespreking gebruikt wordt, is ontleend aan M. Meijer 1988.
De bespreking van de receptie van vrouwelijke auteurs is deels gebaseerd op de bevindingen van Vogel 2001. Het essay van Blaman ‘Waar blijven de vrouwelijke genieën?’ (Blaman 1977, 70-73) verscheen oorspronkelijk in Het Vrije Volk, 25-5-1956.
Niet alleen waren er in Vlaanderen minder schrijvende vrouwen dan in Nederland, onderzoek daarnaar is er nog helemaal niet. Wel is er een bundel essays over enkele afzonderlijke, voor 1940 geboren schrijfsters:
| |
| |
Keustermans e.a. (red.) 1996. Over het werk van Maria Rosseels en haar betekenis voor de emancipatie van de vrouw en van de leek in katholiek Vlaanderen: Durnez 1963, M. Janssens 1980, 247-263; 1981, 7-43 en 1984, 186-201 en Stuckens 1996. Het boekje van Gaston Durnez verscheen in de reeks ‘Idolen en symbolen’ van uitgeverij Lannoo, die portretten bevatte van zgn. idolen van de moderne tijd. Er verschenen andere deeltjes over o.a. Hugo Claus, Harry Mulisch, Georges Brassens, Ingmar Bergman, Marlon Brando, Edith Piaf en Brigitte Bardot. De cultstatus van Maria Rosseels in (katholiek) Vlaanderen wordt daardoor extra in het licht gesteld. De artikelenreeks ‘Voorlichting gevraagd’ verscheen tussen 22-10-1958 en 26-2-1959 in de vrouwenrubriek van De Standaard.
| |
Koloniale en postkoloniale literatuur
Voor dit onderdeel is uitvoerig gebruikgemaakt van enkele standaardwerken: voor Indonesië R. Nieuwenhuys 1972 en E.M. Beekman 1998, voor Suriname Van Kempen 2003 en voor de Antillen Rutgers 1996.
Over het tijdschrift Oriëntatie: Dolk 1993 en Veenkamp 1997.
Over Nederlandstalige Kongoliteratuur is nog weinig onderzoek gedaan. Verouderd maar nog informatief over de tijd tot aan de onafhankelijkheid. Verthé e.a. 1961. Van latere datum, maar fragmentair en schematisch, zijn Vermeulen 1986, Artois 1993, L. Renders 1994 en Anbeek 1995. In 1989 verscheen er een interessant themanummer van het tijdschrift Vlaanderen over ‘De Afrika-roman in Vlaanderen’: Vermeulen (red.) 1989.
| |
Een crisis van de roman?
De belangrijkste stellingnames tegen de realistisch-psychologische roman zijn: Schierbeek 1947a en b en Rodenko 1946. Hermans heeft voor 1960 zijn visie op de roman in tal van verspreide recensies en gelegenheidsopstellen geformuleerd. Een lijst daarvan en een beschrijving van de ontwikkeling van die opvattingen geeft Glaudemans 1990. De neerslag van die ontwikkeling is te vinden in Hermans 1972a, 106-110. Dat opstel, ‘Experimentele romans’, is blijkens de datering onder aan de tekst geschreven in 1958, maar voor het eerst gepubliceerd in Het Vaderland, 29-3-1961. Over de ontwikkeling van de opvattingen en de prozapraktijk van Schierbeek schreven Bakker e.a. 1980.
Qu'est-ce que la littérature verscheen voor het eerst in 1948, maar werd pas in 1968 in het Nederlands vertaald als Wat is literatuur? (Sartre 1968). Men mag wel aannemen dat de visie van Sartre, die zo opmerkelijk spoort met wat men in Vlaanderen en Nederland dacht, ook al voor 1968 in het literaire milieu bekend was. De redactieleden van het Nieuw Vlaams Tijdschrift die in Teirlinck e.a. 1959 op de vraag van Books Abroad reageerden, waren Gerard Walschap, Karel Jonckheere, Johan Daisne, Piet van Aken, Hubert Lampo, Bert Decorte, Ivo Michiels en Teirlinck zelf. Voor de verschijning in boekvorm waren dezelfde teksten al gepubliceerd in het tijdschrift, 12 (1958), 624-661.
Wisselingen van vertelperspectief en zelfs het gebruik van meervoudige ik-vertellers komen in de Nederlandse literatuur vanzelfsprekend al langer voor, bijvoorbeeld in De wereld een dansfeest (1938) van Arthur van Schendel, maar na de oorlog, toen de Amerikaanse literatuur hier massaal doordrong, is de invloed van W. Faulkner en zijn roman As I Lay Dying (1930) wellicht van doorslaggevend belang geweest. Cf. M. Janssens 1985c en 1986.
| |
Experimenten met de roman
Over de structuur van Boons Menuet schreef Postma-Nelemans 1971 een uitgewerkte narratologische analyse, zij het met weinig aandacht voor de ‘newsreel’. Over het tweeluik van Boon is al zeer veel gepubliceerd. Wij beperken ons hier tot enkele van de belangrijkste, meest overzichtelijke en meest recente publicaties. Een goed algemeen beeld geeft Van Bork 1977, een beknopte maar zeer heldere introductie tot de procedés die Boon hanteert, geeft Van den Oever 1992; Muyres 2000 reconstrueert de ontstaansgeschiedenis van beide romans en biedt een interessante, op structuurelementen gebaseerde interpretatie. Daarnaast zijn er de voortreffelijke nawoorden in de tekstedities naar de eerste druk: Humbeeck e.a. 1994 en 1995. Ouder maar nog altijd zeer lezenswaardig is De Wispelaere 1966a.
Overzichten van zgn. ‘experimenteel proza’ tot het begin van de jaren zestig, vooral in Vlaanderen, zijn te vinden in Van Vlierden 1964 en Weisgerber 1968, 51-61 en 277-283.
| |
| |
| |
Pockets en paperbacks
Over de materiële boekproductie en de opkomst van pockets en paperbacks raadplege men vooral Kuitert 1997, Roegholt 1972, Anbeek 1993, Engelen 1985 en voor Vlaanderen Simons 1987. Erik van Bomans verscheen aanvankelijk nog als ongenummerde proefuitgave van de Prismapockets. Het kreeg later het nummer 32.
Voor een overzicht van Nederlandse pocketreeksen consultere men naast Kuitert 1997 ook Hubregtse 1982. Naast de ‘Literaire Reuzenpockets’ ontstonden er in het begin van de jaren zestig o.m. de ‘Grote abc’ van De Arbeiderspers, met werk van Boon, de ‘Meulenhoff Editie’ met het werk van o.m. Jan Wolkers en de ‘Nieuwe Nijgh Boeken’ van Nijgh & Van Ditmar, die een belangrijk forum zouden worden van de nieuw-realistische generatie rond Gard Sivik.
Over de omslagontwerpen van Karel Beunis voor De Bezige Bij en de belangrijke rol daarin van de schilder Cursto (ps. van Jaap Jungcurt), die veel van het beeldmateriaal leverde: Jansen e.a. 2004.
| |
De poëzie: van taal naar werkelijkheid
Het beeld van ‘de schielijke oplichter’ van Lucebert komt uit het gedicht ‘school der poëzie’.
| |
De experimentele poëzie na 1955
In Nederland
Over de mystieke dimensie van de poëzie van Lucebert schreven Van de Watering 1979a, De Feijter 1994 en Oegema 1999. Over andere intertekstuele aspecten van zijn werk, zoals jazz en de verwantschap met Hans Arp: Dorleijn 1999, Hüsgen 1999 en J. Janssens 1999. Een treffende karakteristiek van de combinatie van primitivisme en eruditie, toegepast op zijn plastisch werk, is Stokvis 1991. Over de nauwe relatie tussen leven en werk bij Andreus: Van der Vegt 1995.
In het losse bijblad ‘Onder 1 hoedje’ van Gard Sivik 12, november 1958, reageerden Andreus, Buddingh', Vinkenoog, Gysen, Sleutelaar, Vaandrager, Gils en Pernath om het felst tegen Dichters van morgen (Den Besten 1958). Den Besten verdedigde zich uitvoerig in dezelfde rubriek, nu in het blad zelf opgenomen, jrg. 3, eind 1958, nr. 3 (=nr. 12). Hetzelfde verweer verscheen ook in Ontmoeting, jrg. 12, januari 1959, nr. 4.
De enquêtes over de stand van zaken in de poëzie verschenen resp. als ‘Experimenteel perspectief’ in Maatstaf 6 (1958-1959), 9-10, ‘Terugblik en perspectief. Enquête over de nieuwe en nieuwste poëzie’ in De Gids, 125 (1962), 353-376 en onder de titel ‘Nederlandse poëzie nu’ als speciale aflevering van Dietsche Warande & Belfort 108 (1963), 7.
| |
In Vlaanderen
Een gedetailleerde geschiedenis van de uiterst verwarde lotgevallen van de Vlaamse experimentele poëzie tot ca. 1965 geven Brems e.a. (red.) 1989, 42-70. Een goed beeld van het woelige artistieke en literaire leven in Antwerpen in de jaren zestig geven de opstellen van Willem Houbrechts, Bobb Bern, Tony Rombouts en Jean Buyck in Bern e.a. 1988. Over ‘g58-Hessenhuis’ is de belangrijkste informatie te vinden in de catalogus van een retrospectieve tentoonstelling in 1985, Hessenhuis 1985.
| |
Concrete en visuele poëzie
De alinea's over concrete poëzie gaan grotendeels voorbij aan de vaak topzware theorievorming rond het genre en aan de daarmee samenhangende onderscheiden tussen concrete, visuele, auditieve, sonore, mechanische, audiovisuele, visieve, kinetische, optische, ideogrammatische, spatiële en andere verschijningsvormen ervan. Goede introducties tot de concrete (c.q. visuele) poëzie, met bloemlezing, zijn De Vree 1968 en Slagter 1977. Interessante verzamelingen, die een goed beeld geven van de diversiteit van de productie van de belangrijkste Nederlandse en Vlaamse beoefenaars van het genre: Damen 1973, Clavin e.a. (red.) 1976, en de catalogus van de tentoonstelling van werk van Paul de Vree, Paul de Vree, 1981. Een overzicht van de internationale concrete poëzie geeft de catalogus van de tentoonstelling ‘Konkrete poëzie?’ in 1970-1971 in het Stedelijk Museum van Amsterdam en het icc in Antwerpen: Konkrete poëzie? 1970.
| |
| |
| |
Vormen van neorealisme
Barbarber
Barbarber. Tijdschrift voor teksten
De eerste nummers van Barbarber verschenen onder de redactie van G. Bron, G. Stigter, F. Jacobsen en H.J. Marsman. Vanaf nummer 3 verdwijnt Jacobsen uit de redactie en verschijnen de overblijvende redacteuren onder hun pseudoniem, resp. G. Brands, K. Schippers en J. Bernlef. Vanaf het tweede nummer verscheen Barbarber in de karakteristieke langwerpige vorm van een in de lengte gevouwen foliovel. Over ontstaan, opvattingen, proza en poëzie in het blad en de receptie ervan: H. Renders 1986. Proefschrift verscheen van 1955 tot 1957, met als belangrijkste redacteurs Esteban López, Hans Sleutelaar, Oscar Timmers en C.B. Vaandrager, Hoos van 1958 tot 1961, met o.a. Thea Doelwijt in de redactie en Spiraal van 1957 tot 1959, met in de redactie o.a. Wim Zaal.
Het ‘behangstalennummer’ van Barbarber was nr. 59 van april 1968.
Uit Barbarber verschenen meerdere bloemlezingen: Bernlef e.a. (red.) 1964, Barbarber 1968, Fens (red.) 1976 en Bernlef e.a. (red.) 1990. Over de invloed van de Barbarber-mentaliteit en de tot procedé verworden navolging ervan: H. Renders 1986, 69-73. De Barbarber-tentoonstellingen vonden plaats in april 1964 in de ‘Moderne Boekhandel K.J. Bas’ in de Leidsestraat in Amsterdam (de Wereldtentoonstelling), in juni/juli 1965 in ‘De Drommedaris’ in Enkhuizen (de Algemene Tentoonstelling) en in 1966 bij uitgeverij Querido (de expositie ‘Lijnen’). Zie daarover H. Renders 1986, 19-20. Een interessant document is ‘Wereldtentoonstelling herbezocht (1964-1976)’ in Schippers 1976, 64-72.
| |
Poëtica en poëzie
Het commentaar van Schippers op de munten-accumulaties van Jan Henderikse verscheen eerst in de catalogus Jan Henderikse uses common cents. Tentoonstelling in het Stedelijk Museum van Amsterdam, 1968. Het wordt hier overgenomen uit J. Wesseling 1989. De brief waarin Vroman ‘Over de dichtkunst. Een lezing met demonstraties’ toelicht, was gericht aan Bert Voeten, die eerder bezwaren had geuit tegen de losse structuur ervan. Hij is later bij alle publicaties van het gedicht mee opgenomen. Alles daarover en over de kortstondige contacten tussen Vroman en Barbarber in Peperkamp 1990. Over de medewerking van Hanlo aan Barbarber: H. Renders 1998, vnl. 374-407. De vermelde bijdragen van Hanlo, ‘Ierse appeltjes ruiken lekkerder’ en ‘Regels en intuïtie’, zijn resp. te vinden in de nummers 52 en 53. Over de contacten van Buddingh' met Barbarber en Gard Sivik: Koopman 1988. De bedoelde essays van Buddingh' over de Vijftigers zijn ‘Aandacht voor de avant-garde’ uit 1954 en ‘Eenvouds verlichte waters’ uit 1960, beide opgenomen in Buddingh' 1969. Uit de jaargangen van De Schone Zakdoek verscheen in 1981 een bloemlezing: Van Baaren e.a. (red.) 1981. Over het blad en over de rol van Buddingh' daarin: Calis 1989, 55-103 en H. Renders 1989. Het werk van Duchamp, waaraan het gedicht ‘Kooitje’ refereert, is ‘Why not sneeze’ uit 1921.
| |
De bredere context:
‘andere kostuums andere emoties’
Nieuw-realistische tendensen als hier beschreven zijn door sommigen geïnterpreteerd als uitingen van een specifiek postmodernisme. Dat is onder meer het geval in Ruiter e.a. 1996, 288 e.v., vnl. 310-313, in Fokkema 1999, 122 e.v., vnl. 126-132 en in Mourits 2001. Dat laatste boek situeert de poëzie van Barbarber en Gard Sivik/De Nieuwe Stijl tegen de achtergrond van o.m. de populaire cultuur uit de jaren zestig. Over de reportages van Mulisch in de jaren zestig en zeventig schreef Buurlage 1999.
| |
Gard Sivik/De Nieuwe Stijl
Een goed gedocumenteerde kijk op de aanloopfase van de de vernieuwing geeft Rooijackers 2000. De meest volledige documentatie over Gard Sivik/De Nieuwe Stijl is Van Faassen e.a. (red.) 1989. Dat boek bevat niet enkel een herdruk van de belangrijkste teksten van en omtrent de nieuwe poëzie en Nul, maar ook interviews met de betrokkenen, beschouwingen en een tijdtafel. De standpunten van Gard Sivik tegenover het experiment zijn te vinden in de eerder vermelde speciale aflevering ‘Experimenteel perspectief’, Maatstaf 6 (1958-1959), 9-10. Informatie over de Nulbeweging, de geschiedenis en voorgeschiedenis ervan, de kunstopvattingen en de relaties met Zero: J. Wesseling 1989. Over informele schilderkunst: Peeters (red.) 1983. Over Armando als schilder-schrijver: Ferron e.a. 1985. De felste reactie tegen de poëzie van Gard Sivik is Berger e.a. 1964.
| |
| |
| |
6
De literatuur in 1965
Merlyn en de literaire kritiek
Over geschiedenis, opvattingen en impact van Merlyn: Mertens 1993a. Over de invloed van het blad op de dagbladkritiek en de academische literatuurstudie: Van Rees 1989, over de doorwerking van de tekstgerichte literatuurkritiek: Van Deel 1986. Anbeek 2001 laat zien dat de tekstgerichte literatuurstudie ook vóór Merlyn al was ingeburgerd aan de universiteiten. M. Meijer 1988, 177-201 geeft kritiek op het masculiene normenstelsel van Merlyn. In een overzicht van de naoorlogse literaire kritiek belicht De Wispelaere het belang van Merlyn, maar relativeert hij ook de unieke positie ervan: De Wispelaere 1969. Oversteegen zelf blikte terug op zijn Merlyn-tijd, op de opvattingen van en de polemieken rond het blad in een gefingeerd interview met Rita Blooy [=Oversteegen]: Blooy 1982. Een groot aantal van zijn bijdragen aan Merlyn bundelde hij in Oversteegen 1983.
De reacties van Oversteegen en Jessurun d'Oliveira op ‘De twee wegen van de kritiek’ van Gomperts zijn resp. Oversteegen 1966 en Jessurun d'Oliveira 1966. De opvattingen van Gomperts zelf zijn het duidelijkst te vinden in Gomperts 1981. Daarin zijn ook zijn oratie opgenomen en een ‘Antwoord aan Oversteegen’.
| |
Proza en poëzie
De reacties van Fens en De Roey op de lezing van Ruyslinck verschenen resp. in De Tijd-De Maasbode van 20-9-1965 en De Standaard van 23-9-1965.
Over Tirade in het algemeen en over de poëzie in het blad: Velthuysen 1986.
Een documentair boek over Poëzie in Carré met de programmatekst, een bloemlezing van de voorgelezen gedichten, foto's en de belangrijkste reacties in de pers, werd na afloop gepubliceerd door de organisatoren: Vinkenoog e.a. (red.) 1966. Over Poëzie in Carré en wat daar verder aan nachten, middagen en andere lezingen uit is voortgekomen schreef Goedegebuure 1993a. Vergeer 2000b behandelt de geschiedenis van de Utrechtse Nacht van de Poëzie vanaf 1980 en staat ook kort stil bij de voorgeschiedenis daarvan.
| |
En ten slotte
Over Annie M.G. Schmidt: Linders 1999. Over het belang van haar werk: Fens 1987. Over de ontwikkeling van de jeugdliteratuur tot een volwaardige vorm van literatuur raadplege men Bekkering 1993, Bekkering e.a. (red.) 1990 en Ghesquière 2000.
Over de oprichting en de werking tot 1980 van het Fonds voor de Letteren en de daaraan voorafgaande schrijversacties: Schierbeek 1980 en vooral Borgers 1980.
Het pamflet van Charles tegen het voorgenomen huwelijk van prinses Beatrix verscheen eerst in Vrij Nederland van 28-8-1965 onder de titel ‘Bloed en tranen’, kort daarna ook in boekvorm: Charles 1965. Een zakelijk verslag van de commotie rond de verloving is te vinden onder het lemma ‘Beatrix’ in het Winkler Prins Boek van het jaar 1966, 68-75.
| |
| |
| |
7
De literatuur van 1965 tot 1975
De ‘jaren zestig’ in de literatuur
De jaren zestig
De belangrijkste studies over de jaren zestig in Nederland zijn Righart 1995 en Kennedy 1995. Veel van de historische informatie in dit onderdeel is aan beide boeken ontleend. Voor Vlaanderen bestaat er vooralsnog geen globale historische studie over deze periode. Wel verschenen er, vooral naar aanleiding van de twintigste verjaardag van ‘1968’, enkele interessante bundels met essays. Ceuleers e.a. (red.) 1988 bevat opstellen over diverse aspecten van de periode 1958-1968, van muziek tot literatuur en van design en mode tot theater. Een vergelijkbare bundeling over de periode 1968-1988 geeft Binnemans (red.) 1988.
Specifiek over Antwerpen in de jaren zestig gaan de opstellen in Nauwelaerts e.a. (red.) 1988, terwijl Vos e.a. 1988 een overzicht geeft van het studentenprotest, zowel in Vlaanderen als internationaal. Over de kunst in België in de jaren zestig gaan de bijdragen in Lenaerts (red.) 1979. Beeren e.a. (red.) 1979 geeft een overzicht van grensverleggende artistieke acties in Nederland in de jaren zestig. Een interpretatie van de relatie tussen maatschappelijke ontwikkelingen en literatuur biedt het hoofdstuk ‘De grabbelton van de literaire popart’ in Ruiter e.a. 1996, 288-338. Een globaal beeld van de samenhang tussen literatuur en het politiek-maatschappelijk klimaat: Mertens 1993b. Een boeiend beeld van de (cultureel georiënteerde) jeugdcultuur rond 1960 geeft de integrale herduk van Twen/Taboe, 1981.
| |
Happenings en provo
Een gedetailleerde beschrijving van de ‘Open het graf’- happening is te vinden in Beeren e.a. (red.) 1979, 54-58. Over artistieke en poëtische happenings in Vlaanderen: Rombouts 1988.
| |
De seksuele revolutie
Het lsd-nummer van Maatstafverscheen als nr. 10/11 van jrg. 14, januari-februari 1967.
R. Schouten 1989 en Schutte 1998b geven een goed beeld van de heisa rond de publicatie van Ik Jan Cremer. Over de uitgave van het boek en de acties tegen de uitgever schrijft Roegholt 1972, 218-225. De aangehaalde recensie van J. van Doorne, ‘De smerige Bij bezig’, verscheen in Trouw van 23-5-1964. Over de promotiecampagne: Van Dijk 1999; over de betekenis van het boek in de ontwikkeling van de literatuur: Mourits 2004.
Een volledig overzicht van allerlei gevallen waarbij kunstenaars, schrijvers en journalisten tussen 1962 en 1981 in Nederland geconfronteerd werden met verboden, censuur en justitie: Hazeu 1982. Fekkes 1968 biedt een volledige documentatie omtrent het proces dat in 1966 wegens godslastering werd aangespannen tegen Van het Reve. Zie ook De Rover 1993a.
Een beeld van de spanningen tussen literatuur en de ethische norm, vnl. naar aanleiding van incidenten rond Claus en Geeraerts, geeft Bousset 1993. ‘De penisgroet’ van Claeys werd gepubliceerd in Daele, nr. 10 (1967), 57-58. Het ‘Manifest’ n.a.v. deze zaak bevindt zich in het amvc te Antwerpen. Een enigszins amusante reactie op de affaire rond de Belgische staatsprijs voor Geeraerts is de ‘politiek-erotische satire’ In beslaggenomen (1972) van Waltervan den Broeck.
| |
Studentenprotest, politieke actie en engagement
Over linkse uitgeverijen als Epo, Kritak, De Galge en Sonneville in Vlaanderen: Simons 1987, 198-202.
| |
Literatuur en politiek engagement
‘Schrijven of schieten’
Een overzicht van de belangrijkste raakpunten tussen de literatuur en de cultureel-politieke gebeurtenissen in de jaren zestig is te vinden bij Bervoets e.a. 1989. Over de reportageboeken van Mulisch: Buurlage 1999. De politieke gedichten uit verschillende bundels van Van den Bremt werden verzameld in Van den Bremt 1982, die van Van de Waarsenburg in Van de Waarsenburg e.a. (red.) 1978. De standpunten van het tijdschrift Impuls waarnaar verwezen wordt, zijn te vinden in het manifest van dat blad: Adams en Bartosik 1975. De ver- | |
| |
melde speciale nummers van Kentering zijn ‘Politieke poëzie’, 12 (1972) nr. 4-5 en ‘Toneel van de daad’ nr., 12 (1972) 2.
Over de opera Reconstructie en de context daarvan: Mertens 1993b.
| |
De emancipatie van de jeugdliteratuur
Over de emancipatie van de kinder- en jeugdliteratuur in de jaren zeventig schreven vooral Bekkering 1993 en Holtrop 1986 en 1990. De meeste gegevens in dit onderdeel zijn daaraan ontleend. Veel informatie over jeugdliteratuur is ook te vinden in het losbladige Lexicon van de jeugdliteratuur, Linders e.a. 1982-. Behalve over afzonderlijke auteurs bevat het ook lemma's over o.m. prijzen, werkgroepen, Vlaamse jeugdliteratuur enzovoort. Het citaat uit de brochure van mvm is ontleend aan Holtrop 1986. Diverse aspecten van het ‘Schrijverscollectief’ komen aan bod in de aflevering daarover van Bzzlletin, 20 (1990) 178. Het citaat omtrent de doelstellingen van de kritische werkgroepen is overgenomen uit Verschuren 1982, 1.
Een geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur in Vlaanderen bestaat vooralsnog niet. Het meest uitgebreid is Willekens 1990. De belangrijkste kritieken en essays van Hulsens uit De Groene Amsterdammer, De Nieuwe, Kultuurleven, Streven en Heibelwerden naderhand gebundeld in Hulsens 1980.
| |
Postkoloniaal bewustzijn in Suriname en op de Antillen
Complete informatie over de literaire ontwikkelingen in Suriname is te vinden in Van Kempen 2003. Voor deze periode vnl. 743-930. Voor de literatuur op de Nederlandse Antillen: Rutgers 1993 en vooral Rutgers 1996, 319-369.
| |
Vormen van literair experiment en grensoverschrijding
Er zijn al heel wat pogingen ondernomen om het vernieuwende proza van de jaren zestig en zeventig te inventariseren, te benoemen en in te delen. Een van de vroegste én interessantste is te vinden in De Wispelaere 1973. Een aanzet tot beschrijving van de samenhang tussen functie en vorm geeft K. Beekman 1975. Polet (red.) 1978 bloemleest experimenterend proza van Van Doesburg tot Van Marissing en situeert het in een internationaal historisch perspectief. Offermans 1986 beschrijft de ontwikkeling na 1970 en de rol van de bloemlezing van Polet. Een globale visie en evaluatie geeft Offermans 1993. De meest uitgewerkte beschrijving van experimenteel proza, toegespitst op de samenhang van literatuuropvatting en vormelijke procedés, geeft Mertens 1986. In Vlaanderen heeft vooral Bousset zich ingespannen om het vernieuwende proza in beeld te brengen, te verhelderen en te categoriseren: Bousset 1973, 1977, 1982 en 1988. Ook Wesselo heeft het vernieuwende proza in Vlaanderen tussen 1960 en 1980 in kaart gebracht en gepromoot: Wesselo 1983.
| |
Een korte geschiedenis
‘Een lezer voor Robbe-Grillet gevraagd’ van De Wispelaere verscheen eerst in twee opeenvolgende afleveringen van Diagram: 1 (1964), nr. 4, 1-19 en 2 (1964), nr. 1, 1-19. Samen met andere essays over romanvernieuwing werd het gebundeld in De Wispelaere 1967b. Het speciale nummer 5 geloofsbrieven verscheen als boekaflevering van Komma, 2 (1967) en als apart boek: Dubois e.a. 1967. De geschiedenis van het tijdschrift Raster is nog vrijwel onontgonnen terrein. Een betrokken balans n.a.v. het vijfentwintigjarig bestaan geeft Offermans 1992. Het gesprek over literatuur in de eerste reeks van Raster verscheen onder de titel ‘Literatuur in diskussie’ in Raster 4 (1970), nr. 1, 110-134. De discussie over Nederlands proza en avant- garde in 1977 werd gepubliceerd in de tweede reeks van Raster, dat na een onderbreking van bijna vier jaar in 1977 weer van start ging. Er werd aan deelgenomen door de redacteurs H.C. ten Berge, J. Bernlef en Jacq Firmin Vogelaar, en verder Rein Bloem, Remco Heite, Anthony Mertens, Sybren Polet en Hugo Verdaasdonk.
| |
Het ik als tekst
De grote schaamlippen van Robberechts kreeg vanaf de tweede druk de titel Open boek. Van die tweede druk is hier gebruikgemaakt. Tot de interessantste publicaties over Robberechts behoort de speciale aflevering van De Nieuwe Maand, naar aanleiding van zijn dood in 1992: Schaevers (red.) 1993.
| |
De tekst als taal
Een interessante aanzet tot een retorische analyse van Kaleidiafragmenten van Vogelaar is te vinden in K. Beekman 1975. Mertens 1991 is
| |
| |
een diepgravende studie van het werk en de poëtica van Vogelaar. Bijdragen over diverse aspecten van het werk van Polet werden verzameld in Heite e.a. (red.) 1980.
Een veelzijdig beeld van het oeuvre van Michiels biedt de verzamelbundel Ivo Michiels: een letterwerker aan het woord: De Vos e.a. (red.) 1980. Bousset 1988b demonstreert een uitermate grondige lectuur van Het boek alfa. In H. Brems 1984 zijn enige overwegingen te vinden omtrent de relatie van Michiels' werk met de schilderkunst.
Polet maakt het onderscheid tussen ‘absoluut-’ en ‘totaalproza’ in de inleiding bij zijn bloemlezing Ander proza, Polet 1978, 17-22. Bousset 1988a, 53-54 stelt de termen ‘taalkritiek’ en ‘taalcreatie’ voor.
Een inleiding tot het werk van Roggeman biedt Wildemeersch 1979.
| |
De literatuur tussen taal, werkelijkheid en verbeelding
De poëzie De poëzie in Nederland
Belijdenis, observatie en symboliek
Een contemporain overzicht van poëzietendensen in de periode 1966-1971 geeft Fens 1973.
Over het tijdschrift Tirade en de poëzie daarin raadplege men Velthuysen 1986. Evenepoel 2000 geeft een grondige analyse van de relatie tussen anekdote, subjectiviteit en communicatie in de vroege bundels van Kopland en van het taalgebruik dat daarmee samengaat.
| |
Neoromantiek: belijdenis, vorm, mythe
Over neoromantische tendensen in de poëzie: H. Brems 1981c en Van der Vegt 1982.
Informatie over de literatuur in Propria Cures is te vinden in Ligtenberg e.a. 1990, vnl. 289-295 en 306-309.
De receptie van het werk van Komrij valt na te lezen in Diepstraten (red.) 1982.
In het nawoord bij de vijfde druk van Geachte Muizenpoot schetst Fontijn 1985 een beeld van de eigenheid van het werk van Harmsen van Beek en van de receptie ervan. Een analyse van haar poëtica geeft Van den Oever 1993. Balk-Smit Duyzentkunst 1996 leest de teksten met veel aandacht voor de autobiografische dimensie. Een anekdotische reconstructie van het bohèmeleven op het landgoed Jagtlust, waarvan Fritzi Harmsen van Beek de spil was, biedt Van der Zijl 1998. De geciteeerde uitspraak omtrent haar latere literaire zwijgen, geciteerd uit Van der Zijl 1998, komt uit een gesprek met Harry Huizing in Nieuwsblad van het Noorden, 13-9-1986.
Een interpretatie van de poëzie van Min als incestverbeelding geeft M. Meijer 1988, 107-172.
| |
Taal, constructie en intellect
Diverse benaderingen van het werk van Faverey zijn te vinden in Groenewegen (red.) 1997. De citaten uit het interview met Heite zijn afkomstig uit Heite 1971. Over de verwantschap tussen Faverey en Van Ostaijen: Spinoy 1997.
| |
De poëzie in Vlaanderen: nieuw realisme
De geschiedenis en de theorie
Een uiterst gedetailleerde beschrijving van de geschiedenis van de nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen geven De Geest e.a. 1992; een beknoptere variant daarvan met meer aandacht voor poëzieopvattingen, is te vinden in Brems e.a. (red.) 1991, 15-43.
Meer historische informatie over de soms woelige geschiedenis van Yang is te vinden in Daele 1974 en in het jubileumnummer n.a.v. het twintigjarig bestaan van het blad: 20 jaar Yang, 1984. Het pleidooi van Wenseleers voor een Vlaamse pop art-poëzie: Wenseleers 1966. Over De nieuwe visie, het project in Beervelde en andere groepsprojecten met Raveel, is zeer veel geschreven. Tot de belangrijste publicaties behoren Jooris 1979 en 1980 en De Wolf 1991. Het dossiernummer van Kreatief, Nieuwrealistische poëzie in Vlaanderen, verscheen als nr. 3 van de vierde jrg., oktober 1970. In 1972 verscheen een uitgebreide versie ervan in boekvorm, Deflo 1972. Vooral naar deze uitgave wordt verder in de tekst verwezen. De groep werd daar uitgebreid met de dichter Hedwig Verlinde en de essayist Eugène van Itterbeek. Over democratisering en de plaats van de lezer in naoorlogse poëtica's: H. Brems 1993b.
| |
De praktijk
Een goede introductie tot het werk van Jooris én een ruime bloemlezing uit zijn werk biedt Evenepoel (red.) 1997. Jooris zelf beklemtoont heel sterk het mentaliteitsverschil tussen Nederlandse en Vlaamse nieuw-realisten in Jooris 1972, 27.
| |
| |
| |
Succes en reacties
Een overzicht van de belangrijkste Revolver-uitgaven: Segers 1998; verspreide informatie daarover ook in Brems e.a. 1987. Een overzicht van alle randactiviteiten die de nrp hebben ondersteund in De Geest e.a. 1992. Daar, en in Brems e.a. (red.) 1991, wordt ook ingegaan op de receptie en de polemische reacties tegen de nrp. Het bedoelde ‘fotoalbum over de nieuwrealistische poëzie in Vlaanderen’ werd samengesteld door Jan Vanriet en verscheen als speciale aflevering van Kreatief, met een omslag van Raoul de Keyser: Vanriet (red.) 1974.
| |
Het proza
Werkelijkheid, verbeelding, vorm en taal
Over De tuinen van Bomarzo van Haasse: Oversteegen 1973.
Beschouwingen over het werk van Brakman, naar aanleiding van zijn bekroning met de P.C. Hooftprijs, zijn verzameld in Diepstraten (red.) 1981. Een goede introductie tot zijn vroege werk geeft Van Deel 1979, naar aanleiding van zijn bekroning met de F. Bordewijkprijs. Over de intertekstuele relatie tussen Het zwart uit de mond van Madame Bovary en de roman van Flaubert: Tans 1981, Verstraeten 1981 en Bulte 1983.
Een goede introductie tot het werk van Koolhaas tot 1975 is Kruithof 1976.
Over het werk van Gerrit Krol, toegespitst op de roman De chauffeur verveelt zich, schreef Zuiderent een veelomvattende studie, Zuiderent 1989. Behalve een analyse van de roman bevat het boek ook een onderzoek naar de receptie van Krol tot 1973 (17-136) en een overzicht van de plaats(en) die binnen de Nederlandse literatuur aan Krol worden toegekend (429-449). De recensie van Vogelaar over De chauffeur verveelt zich verscheen eerst in De Groene Amsterdammer, 27-6-1973. De titel ‘Knutseldoos van Gerrit Krol’ kreeg zij bij opname in J.F. Vogelaar 1974, 57-59.
| |
‘Leesbare teksten’ in de jaren zeventig
De ‘elastiekjes, dirigentenkledij en tafels’ alluderen op de bekende gedichten ‘Geen schaartje’ en ‘Geen brilmontuurtje’ van Buddingh' en de bundels De schoenen van de dirigent (1966) van Bernlef en Verplaatste tafels (1969) van Schippers.
Een goed overzicht van de prozatendensen in Nederland in de jaren zeventig geeft De Rover 1982; specifiek over het realisme in het spoor van het Manifest voor de jaren zeventig en de polemische reactie van Jeroen Brouwers daartegen in 1980: De Rover 1993b. K. Beekman 1978 brengt de literatuuropvattingen in kaart van debutanten uit de periode 1972-1976. In de inleiding geeft Nuis 1977 een treffende karakteristiek van het realistische proza uit die jaren. Kritische visies erop vindt men bij Goedegebuure 1976a en vooral Mertens 1979. Een vergelijking van De avonden van Reve met Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp van Heeresma: Reurslag 1986.
| |
De opkomst van de boekenbijlagen
Over de relatie tussen literatuur en media in de jaren zeventig en tachtig: Goedegebuure 1993b. Enkele gegevens en citaten in dit onderdeel zijn daaraan ontleend. De belangrijkste opstellen waarin Vogelaar een verband legt tussen de opkomst van realistisch en subjectivistisch proza in de jaren zeventig en anderzijds ontwikkelingen in de samenleving, het uitgeversbedrijf, de media en de literaire kritiek, zijn ‘Restauratie van de Nederlandse literatuur’ (1972) en ‘Pleidooi voor een tegendraadse literatuurkritiek’ (1973), beide opgenomen in J.F. Vogelaar 1974, resp. 86-90 en 183-188.
| |
| |
| |
8
De literatuur in 1975
Schoonheidscultus en decadentisme
De formulering ‘literatuur als literatuur’ is ook de titel die T. van Deel gaf aan zijn recensie van Erwin (Van Deel 1975). Devertaling van A Rebours van Huysmans door Siebelink verscheen in 1977 onder de titel Tegen de keer. Het motto van Verlaine in Uit het dagboek van een pink poet luidt in Nederlandse vertaling: ‘Ik hou van het woord decadentie, dat helemaal fonkelt in purper en goud. [...] Het woord veronderstelt verfijnde, uiterst beschaafde gedachten, een hoge literaire cultuur, een ziel die in staat is tot intense wellust... het is de kunst van in schoonheid te sterven.’
| |
Realisme en maatschappelijk bewustzijn
Over de Derde Spreker Serie, Mandala en over In de Knipscheer: Kuitert 2001, 8-14; over In de Knipscheer n.a.v. het tienjarig bestaan: Adelaar e.a. 1986.
| |
Diversiteit in de poëzie
Over de poëzie in Vlaanderen rond 1975 is uitvoeriger te lezen in Brems e.a. (red.) 1991, passim, en wat de hernieuwde belangstelling voor de traditie betreft: 72-76. Meer informatie over de Nachten van de Poëzie in Kortrijk en Amsterdam in Vergeer 2000b, 18-20. Over de literaire reacties op de arrestatie en de veroordeling van Breytenbach: Jonckheere 1999, 171-179.
| |
| |
| |
9
De literatuur van 1975 tot 1985
Alles moet anders: vier polemieken rond 1980
‘De taak van de schrijver’
Aan de discussie ‘De taak van de schrijver’ werd deelgenomen door Carel Peeters, Dirk Ayelt Kooiman, J.F. Vogelaar, Jacob Groot en Willem Jan Otten. De bijdragen eraan zijn te vinden in De Revisor 6 (1979), 2, 46-55; 6 (1979), 4, 56-77 en 7 (1980), 2, 48-59. De oorspronkelijke teksten van Peeters, die eerder verschenen in Vrij Nederland, resp. ‘De ontbrekende dimensie’ en ‘Het literaire ongenoegen’, zijn opgenomen in C. Peeters 1979b, 129-142 onder de titel ‘De ontbrekende dimensie’. Ook voor ‘Panoptikum’ van Anthony Mertens was de aanleiding het verschijnen van de interviewbundel Het nieuwe proza van Diepstraten en Kuyper.
Het verzet van Peeters tegen het postmodernisme is het meest uitvoerig verwoord in C. Peeters 1987.
| |
‘De nieuwe Revisor’
De nieuwe Revisor verscheen als aflevering 250 van Tirade, jrg. 23, 1979. De tekst werd naderhand opgenomen in Brouwers 1980, 107-196. Een aantal van de reacties verscheen in brochure onder de titel De valse Revisor, Spaan e.a. 1980.
| |
‘Het raadsel der onleesbaarheid’
De Huizinga-lezing van K. van het Reve werd als brochure gepubliceerd: Van het Reve 1979. Samen met antwoorden op de argumenten van zijn tegenstanders heeft hij ze nadien ook opgenomen in de essaybundel Een dag uit het leven van de reuzenkoeskoes, 1979. Tot de belangrijkste sympathiebetuigingen in dag- en weekbladen behoren die van Maarten 't Hart in nrc Handelsblad van 22-12-1978 en van Tamar [Renate Rubinstein] in Vrij Nederland van 3-3-1979. Weerwerk van literatuurwetenschappers als J. Lechner, Jan M. Meijer, D.W. Fokkema en Elrud Ibsch was te lezen in nrc Handelsblad van 15-12-1978, van J.J. Oversteegen in De Tijd van 26-1-1979 en van W.J. van der Paardt in Het Parool van 28-12-1978 en zeer uitvoerig in De Revisor, Van der Paardt 1979. H.A. Gomperts reageerde grondig en uitvoerig met een heel boek, Grandeur en misère van de literatuurwetenschap, Gomperts 1979.
Een standpunt in het debat over literaire kritiek met reacties op de stellingen van C. Peeters 1976 en Hamelink 1980 is te vinden in Van Deel 1986, 155-165.
Een trefzekere analyse van de verschuivende plaats van literatuur in de jaren zestig en zeventig is te lezen in Ruiter e.a. 1992, wat de hier behandelde kwestie betreft vnl. 9-10.
| |
‘Meer straatrumoer’
Niet minder dan 22 respondenten lieten hun licht schijnen over Anbeeks oproep voor meer straatrumoer in de Nederlandse letteren. De redactie van De Gids vulde er een hele aflevering mee: 144 (1981), 2.
| |
Het proza: vertellers en columnisten
Vertellers
In de hier behandelde periode werden verschillende pogingen ondernomen om het proza in Nederland te rubriceren. De belangrijkste daarvan zijn K. Beekman 1978 en De Rover 1982. R. Schouten 1986 geeft een overzicht van die pogingen, laat zien hoe de ingeburgerde etiketten tot stand zijn gekomen en onderneemt zelf een nieuwe poging.
De gegevens over het succes van Maarten 't Hart bij scholieren zijn ontleend aan Moerbeek 1998, 279-280. Over het werk van 't Hart: De Moor 1994.
| |
De column
Algemene informatie over de columnisten in de jaren zeventig en tachtig: Matsier 1986 en Nuis 1993. Een interessant tijdsdocument is het dossier over ‘De columnisten’ in Haagse Post, 27-10-1979. Over de voorgeschiedenis: Gijselhart 1986. Een beknopte inleiding tot het cursiefje in de jaren vijftig en zestig, met oog voor de voorgeschiedenis, geeft De Ceulaer 1968.
Over Carmiggelt: De Ruiter 1979 en Witteman
| |
| |
e.a. 1998. Van Verre (red.) 1978 bundelt de radiogesprekken die de samensteller in 1977 met Carmiggelt had, samen met een groot aantal documenten en bijdragen van derden.
Een lijstje met gebundelde columns die in de prijzen vielen, geeft Matsier 1986, 132. De uitspraak ‘Literatuur moet in de eerste plaats mensen niet vervelen’ doet Rubinstein in een gesprek van Jan Brokken en Ischa Meijer met de columnisten Carmiggelt, Van Kooten en Rubinstein in het hierboven genoemde columnistennummer van hp.
De kritiek in Raster 10 op de columnisten is niet ondertekend, maar meer dan waarschijnlijk van de hand van Vogelaar.
| |
Raster en het ‘andere proza’
Over het experimentele proza in deze periode: Offermans 1986 en 1993, specifiek over Vlaanderen: Bousset 1982, 11-39 en 1986, vnl. 53-84 en Wesselo 1983. Over het kritische gebruik van taal en dialect in het werk van Pleysier en Hoste: Vervaeck 1993.
| |
‘Academisme’
De creatie van een literaire stroming
Op het ‘academisme-artikel’ van Brokken reageerden Nuis in Haagse Post van 17-9-1977 en Carel Peeters in Vrij Nederland van dezelfde dag. Brokken antwoordde de week daarop in Haagse Post.
Aan het al dan niet bestaan van academisch proza of Revisor-proza en aan de eventuele kenmerken ervan werden tal van beschouwingen gewijd, zowel in essayistische of zelfs polemische zin als in meer afstandelijk beschouwelijke. De belangrijkste van de eerste soort zijn: C. Peeters 1979b en 1984 en Zwier 1993. Van de tweede soort: R. Schouten 1986, Goedegebuure 1990a, Van Kessel 1992, over de visie van Peeters op het Revisor-proza, Melissen 1993 en Bax 2001. Smulders 1994 beschrijft het Revisor-proza als een van de laatste stadia in het verdwijnen van de literatuur als aparte culturele uiting. Over het poëticale karakter van de omslagillustraties van het blad: Zuiderent 1991. Bij de aanvang van de 25e jaargang (1998) bracht De Revisor zelf een terugblik, met een essay van Bas Heijne en een interview van Kees 't Hart en Anthony Mertens met Dirk Ayelt Kooiman. Interessant m.b.t. de literatuuropvatting van auteurs in De Revisor is ten slotte ook het dispuut tussen Frans Kellendonk en Maarten 't Hart (1980). Dat is ook opgenomen in de bloemlezing uit de eerste tien jaargangen van De Revisor, die als Bulkboek verscheen, met een inleiding van Kooiman en Matsier (1984).
| |
‘Revisor-proza’
Over het werk en de literatuuropvattingen van Kellendonk: Bosboom 1994, T. Boon 1998 en, toegespitst op Mystiek lichaam, met een uitgebreide primaire en secundaire bibliografie: Raat 1987. Ook het ‘Schrijversprentenboek’ over de auteur bevat interessante essays over zijn werk en beeldmateriaal: De Cloet e.a. (red.) 1998. Overzichten van de controverse rond Mystiek lichaam geven Anbeek 1987 en Van den Bergh 1987.
| |
Rond De Revisor: verbeelding, vorm en het volle leven
Over Opwaaiende zomerjurken werden meerdere studies gepubliceerd. Een psychoanalytische interpretatie gaf Hiddema 1981, een eerder filosofische Van Oudvorst 1984 en een algemene introductie tot de roman Kraayeveld 1985.
Over Rituelen van Nooteboom: Van Belle 1997.
| |
Met een andere bril
Over de reputaties van Hermans, Mulisch, Reve en Wolkers in de periode 1970-1985: Fens e.a. 1986.
De omslagillustratie met de wolkenfoto's op De Revisor 2 (1975), 2 is van Geert Kooiman. Samen met de omslagen van andere afleveringen komt zij ter sprake in Zuiderent 1991, 111-112.
| |
Literatuur en feminisme
Feminisme en literatuuropvatting
Over opkomst en geschiedenis van de feministische literatuur in Nederland in de jaren zeventig en tachtig is tot nu toe weinig systematisch gepubliceerd. De belangrijkste overzichten zijn D. Schouten 1986 en M. Meijer 1993. Een grondig historisch overzicht van de ‘feministische bewustwording in Nederland 1965-1980’ is Costera Meijer 1996. Tot de belangrijkste publicaties die het feminisme en de daarmee - samenhangende visies op literatuur bestrijden, behoren Rubinstein 1979 en M. 't Hart 1982.
| |
| |
| |
Een eigen circuit met eigen normen
Over het tijdschrift Chrysallis: Snetselaar 1987. Annie Romein-Verschoor maakte in de jaren dertig naam met haar studie over Nederlandse romanschrijfsters uit de periode 1880-1935, onder de titel Vrouwenspiegel herdrukt in 1977. Haar recensie van De schaamte voorbij verscheen onder de titel ‘Een feministisch boek?’ in Opzij 4 (1977), 24.
| |
Het proza in Vlaanderen: eigen accenten
De Vlaamse literatuur in crisis
‘J. Weverbergh en ergher’ verscheen voor het eerst in Maatstaf 24 (1976), 12. In verkorte versie ook in Vrij Nederland van 25-12-1976. Van de talrijke Vlaamse reacties op Brouwers is de meest uitvoerige Lissens 1977. Het antwoord van Brouwers op de Vlaamse reacties verscheen eveneens in Maatstaf onder de titel ‘Vlaanderen op zijn erghst’, 25 (1977), 10. Beide stukken zijn opgenomen in Brouwers 1982, en nadien, samen met alle tot dan verschenen opstellen van Brouwers over Vlaanderen, in Brouwers 1994. Over de Brusselse tijd van Brouwers: Debergh 2000. Overzichten en analyses, in de meeste gevallen tegelijk een bijdrage aan de debatten, van de twisten tussen Noord en Zuid in de jaren zeventig en tachtig zijn onder meer te vinden in Reynebeau 1980, De Wispelaere 1986, Janssens e.a. (red.) 1989 en H. Brems 1994. De uitspraak van Van Vliet over de Vlaamse debuten na 1970 is geciteerd in een anoniem interview/recensie, ‘Drinken op de Vlaamse volksaard’, in de Volkskrant van 15-9-1979. Het speciale nummer van Kreatief over de ‘stille generatie’ verscheen als nr. 2/3 van jrg. 14 (1980). De reportage over Vlaanderen van Nuis en Rothuizen verscheen onder de titel ‘De literatuur na Boon en Claus: het leed van de nieuwe Vlamingen’ in de Haagse Post van 15-11-1980. Zij spraken met Eddy van Vliet, Alstein, Hugo Bousset en Leo Geerts, bezochten enkele boekhandels en lazen enkele boeken. Informatie over de lotgevallen van Vlaamse uitgeverijen tot halverwege de jaren tachtig is te vinden in Simons 1987. Cijfermateriaal over Vlaamse uitgaven in de jaren zeventig en tachtig en over de doorstroming van Vlaamse literatuur naar Nederland geven Servaes 1978, Decoster 1979, Van den Heuvel 1981 en Van Baelen 1989. Over het verdwijnen van het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Adé 1984.
Gerits 1986b biedt een overzicht van het Vlaamse proza in die periode. Veel uitvoeriger, maar ook partijdiger is Bousset 1988a.
| |
‘Het verdriet van België’
Het drieluik van Pleysier, Waar was ik weer?, bestaat uit de romans De razernij der winderige dagen (1978), De weg naar Kralingen (1981) en Kop in kas (1983).
Een omvattende studie over Het verdriet van België van Claus is tot nu toe niet verschenen. Tot de interessantste publicaties over de roman behoren: Weisgerber 1995 over intertekstualiteit, Geerts 1986 en 1987 over het taalgebruik en Claes 1984 over diverse aspecten. Een eenvoudige introductie is Boomsma 1986.
Informatie over autobiografische realia is te vinden in Nooteboom en Claus 2004.
| |
Postkoloniale literatuur
Suriname en de Nederlandse Antillen
Over de literatuur in en uit Suriname: Van Kempen 2003; over de Antillen: Rutgers 1996. Er verschenen vanaf de jaren tachtig ook interessante themanummers van literaire tijdschriften over de literatuur van Suriname en/of de Antillen: ‘De grote overtocht. Proza en poëzie uit het Karaïbische gebied’ (Restant 11 (1983), 2), Deus ex machina 11 (1987), 2, ‘De Caraïbische verbeelding aan de macht’ (Bzzlletin 16 (1987), 143), ‘Antiyas, Aruba, Boneiru, Korsou, Sranan’ (Kruispunt 36 (1995), 161), ‘Nederlandstalige literatuur in Suriname & de Nederlandse Antillen’ (Bzzlletin 27 (1998), 255), ‘De Nederlandse Antillen’ (De Gids 153 (1990), 7-8) en ‘Suriname’ (De Gids, 153 (1990), 10-11).
Over de columns van Cairo: Van Kempen 2004; over Astrid Roemer: Hoving 2004.
| |
Indisch-Nederlandse auteurs van de tweede generatie
Over de tweede generatie Indisch-Nederlandse schrijvers: het themanummer De tweede generatie van Indische Letteren, 18 (2003), 4.
| |
| |
| |
De poëzie
De poëzie-enquête van Maatstaf, georganiseerd door Rob Schouten en Peter de Boer, verscheen als dubbelnummer 6-7 van jrg. 31 (1983).
Voor Nederland bestaan er nauwelijks historische of systematische overzichten van de poëzie in deze periode. Aanzetten zijn te vinden in R. Schouten 1986 en Kuyper 1986. Veel verspreide informatie, los van de chronologie, is te vinden in Fokkema 1999.
| |
Afrekening met Vijftig
Over de bloemlezing van Komrij, de discussies daaromheen en het belang ervan: Zuiderent 1993. Enkele van de belangrijkste recensies van die bloemlezing zijn opgenomen in Diepstraten (red.) 1982. De recensie van Bernlef waaruit geciteerd wordt, verscheen oorspronkelijk in Haagse Post, 19-1-1980.
| |
De poëzie in Nederland
Kouwenaar en de erfgenamen van Vijftig
Over Kouwenaar: Sötemann 1985, 39-55 en Kusters 1986. Het hier besproken gedicht ‘het meesterwerk: lichtrose maan, vol’ was voor Tymen Trolsky het aanknopingspunt voor een felle aanval op de poëzie van Kouwenaar: Trolsky 1980.
Het geciteerde gedicht van Kusters, ‘Carbone notata’ verwijst, net als de titel van zijn verzamelbundel uit 1998, naar de ‘zegelboom’, volgens Van Dale ‘een geslacht van fossiele bomen waarvan de buitenste laag als met zegelafdrukken bedekt is’. Over Faverey vnl. Groenewegen (red.) 1997. Daarin onder meer bijdragen van Erik Spinoy over poëticale verwantschap tussen Faverey en Van Ostaijen, en G.J. Dorleijn over Faverey en de muziek; daarnaast ook Fokkema 1999, 269-285 en Van Bastelaere 2001, 43-58. De geciteerde brief van Faverey is opgenomen in Groenewegen (red.) 1997, 138-141. De bespreking van 100 gedichten van Kouwenaar door Kopland verscheen oorspronkelijk in Algemeen Handelsblad, 12-4-1969.
| |
Mainstreampoëzie van Anker tot Zuiderent
Een enigszins polemisch beeld van de hier behandelde poëzie geeft H. Brems 1989, gevolgd door een antwoord van Van Deel, 1989.
| |
Woede, passie, engagement en avontuur
Zuiderent 1986 over het gedicht ‘'t Huis Tijdverblijf’ van Jellema was zelf al een reactie op uitlatingen van Bernlef in een gesprek over de stand van de poëzie en de poëziekritiek in Raster 32 (1984), 78-101, vnl. 87-88.
Het Tirade-nummer over Vroman is nr. 205-206 van jrg. 16 (1975).
| |
De performers
Het fenomeen van de dichter als performer is tot nu toe niet in kaart gebracht. Een aanzet daartoe, weliswaar met klemtoon op de jaren negentig, geeft K. Vogelaar 2001. Een eigentijds beeld van de performers geeft het Bulkboek De popdichters, 11 (1982), 122. Over de Nacht van de Poëzie in Utrecht: Vergeer 2000b. Over ontstaan en ontwikkeling van Poetry International, met een bloemlezing van de Nederlandstalige dichters: Mooij (red.) 1990. De recensies van Deelders Moderne gedichten waarnaar verwezen wordt, zijn Bernlef 1979 en Bloem 1979.
| |
Nederland en Vlaanderen
Over de tegenstellingen tussen poëzie in Vlaanderen en Nederland: H. Brems 1986b en 1994. De cijfers in verband met de poëzieproductie en -receptie in Vlaanderen in de jaren 1975-1976 zijn ontleend aan Deruytter 1984.
| |
De poëzie in Vlaanderen
De herleving van het poëtisch experiment
Een gedetailleerd overzicht van de poëzie in Vlaanderen in deze periode geven Brems e.a. (red.) 1991, 38-84. Veel informatie ook, bekeken vanuit de invloed van Van Ostaijen, in G. Buelens 2001, 955-1006. Rond 1985 verschenen meerdere overzichten van de Vlaamse poëzie in de voorbije periode. Tot de belangrijkste daarvan behoren Van de Perre 1982, De Smet 1985 en Mysjkin e.a. (red.) 1988.
Over het verband tussen het Impuls-manifest, de poëziepraktijk van de betrokkenen, Nolens en anderzijds Van Ostaijen: G. Buelens 2001, 995-1006. De polemieken van Speliers tegen neorealisme en neoromantiek werden opgenomen in Speliers 1984.
| |
Pink Poet
Het citaat uit de tafelrede van Conrad is geciteerd naar het handschrift van die toespraak,
| |
| |
gereproduceerd in Van der Pas 1987, bijlage 2A. Ook het citaat uit de persmededeling waarin het genootschap wordt opgeheven, is daar gereproduceerd als bijlage 83.
Over Pink Poet: Brems e.a. (red.) 1991, 43-54. Een zeer inlevende karakterisering geeft Pay 1977. Een goed beeld van de sfeer in het genootschap geven Van Bruggen 1975 en Jespers 1999. Een gedocumenteerde inventaris van de Contramine-uitgaven in Rombouts 1983.
Van Bastelaere 2001 wijdt een bewonderende analyse aan het oeuvre van Pernath, 145-166. Verder: De Geest e.a. 1995.
| |
Nieuwe romantiek
Een contemporain overzicht van deze poëzie geven H. Brems 1981c en Van Hoof 1981, 17-77. De interessantste teksten waarin afzonderlijke dichters poëticale uitspraken doen, zijn Gruwez 1980 en 1982, Verpale 1982 en Van hee 1982, de laatste drie in het speciale nummer van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, ‘Kunst in de jaren zeventig’, 35 (1982), 3.
In het gedicht ‘Sourdine’ van Gruwez is de spelling van ‘Mendelsohn’ en ‘wijdser’ stilzwijgend gecorrigeerd.
Over het werk van Jotie T'Hooft werd veel geschreven. Een aantal interessante opstellen van onder anderen Speliers, De Vos, Evenepoel en Hertmans werd gebundeld in een speciale aflevering van het tijdschrift Restant, De Vos (red.) 1981, dat in 1984 in een beknoptere versie ook als boekuitgave verscheen. Daarnaast H. Brems 1981b, 165-181. Een biografie: Mulders e.a. 1997.
| |
Naar een Vlaamse mainstreampoëzie
Over de Vlaamse poëzie rond 1980, het tijdschrift rip en de opkomst van een postmoderne poëzie in Vlaanderen: Brems e.a. (red.) 1991, 76-87. Over Tom Lanoye en de performers: ibidem 92-96. Zie ook de interessante website van Lanoye: www.lanoye.be (april 2005).
| |
| |
| |
10
De literatuur in 1985
Literatuur en de overheid
Het bedoelde laatste nummer van Heibel was nr. 4 van jrg. 19, winter 1985-1986. Voor het citaat van Schaevers over het einde van Heibel: Schaevers 1991.
Het juryrapport van de P.C. Hooftprijs 1984 verscheen in nrc Handelsblad van 13-2-1985. Een overzicht van de polemieken rond de P.C. Hooftprijs 1984, inclusief de schokgolven ervan in de Vlaamse politiek, en met aansluitend enkele reacties van Vlaamse auteurs, geeft Jespers 1985. Een aantal reacties in de pers is gereproduceerd in Aarts' letterkundige almanak voor het J. Slauerhoffjaar 1986, 123-132, voorafgegaan door de tekst van een toespraak van jurylid Offermans (Offermans 1985). Over zijn eigen reactie, in het licht van zijn engagement in de Arkprijs van het Vrije Woord: Galle 1987. Verder ook Oosterbaan Martinius 1990, 97-101. Over eerdere door Brandt Corstius veroorzaakte rellen: Gijselhart 1986, 141-184.
De toespraken van Luk de Vos en Walter Debrock (geschreven door Marc Reynebeau) bij de uitreiking van de Arkprijs 1985 aan Daniel Buyle, zijn gebundeld in De Vos (red.) 1985.
De toespraak van Janssens over het Vlaamse subsidiebeleid werd gehouden op 19-12-1984 en naderhand gepubliceerd in Dietsche Warande & Belfort: M. Janssens 1985a. De door Janssens genoemde bedragen zijn uiteraard allemaal in toenmalige Belgische frank. Over het falende letterenbeleid en het rampzalige culturele klimaat in Vlaanderen rond 1985 werd heel wat geschreven. Tot de interessantste stukken daarover behoren Robberechts 1985, Brusselmans e.a. 1985, Van Paemel 1986, Deleu 1987 en Note 1986. Informatief is ook de speciale aflevering van Dietsche Warande & Belfort, onder de titel ‘Hoe bestaat het. Literatuur in Vlaanderen’, jrg. 131 (1986), 8-9, met bijdragen over onderwerpen van letterenbeleid tot uitgeverijen, van literatuuronderwijs tot literaire kritiek.
| |
Een breukmoment in de Vlaamse literatuur
Informatie over geschiedenis, doelstellingen en werking van de Nederlandse Taalunie is te vinden op de website van de instelling, http://taalunieversum.org/taalunie (april 2005).
| |
Proza en poëzie
Contemporaine overzichten van de literaire productie in en rond 1985 geven Nuis 1985b en 1986, Reynebeau 1985a, en specifiek voor Vlaanderen Durnez 1985, Van Hulle 1986, Billiet 1986 en Gerits 1986a.
De aanleiding van Vriend van verdienste van Rosenboom was de ‘Baarnse moordzaak’ uit 1961.
Het citaat over de Nieuwe Wilden is ontleend aan de achterkaft van hun gezamenlijke bloemlezing, De Waard (red.) 1987.
Over De Neef als numineus dichter: De Geest 1987. Voor de belangrijkste protesten tegen de bekroning van De vertelkunst van de bloemen: De Boeck 1986 en H. Brems 1987.
| |
| |
| |
11
De literatuur van 1985 tot 1995
De literatuur in de openbaarheid
De herleving van de literatuur in Vlaanderen
Informatie over de Vlaamse literaire uitgevers in de tweede helft van de jaren tachtig in Simons 1987, 90-93 en 178-186, Van Hulle 1990, 25-29, Borré 1991, 31-33 en Reynebeau 1994, 27-30. De geciteerde cijfers met betrekking tot de receptie van Vlaamse literatuur in Nederland zijn ontleend aan H. Brems 1999. Meer in het algemeen over de situatie en de transformatie van de Vlaamse literatuur na 1985: H. Brems 1991, 1993c en 1994, Borré 1991, L. de Haes 1991 en Reynebeau 1994.
Over de oprichting, de doelstellingen en de effecten van het Nieuw Wereldtijdschrift. De Coninck 1991, Piryns 1997 en H. Brems 1997. De doelstellingen van De Brakke Hond werden geformuleerd in het proefnummer van het tijdschrift, 1 (1983), nr. 1. Het nummer ‘Hoe bestaat het? Literatuur in Vlaanderen’ verscheen als nr. 8-9 van jrg. 131 (1986) van Dietsche Warande & Belfort. Het was samengesteld door Hugo Brems en Hugo Bousset. De special over ‘Literatuur in Nederland en Vlaanderen’, samengesteld door Marcel Janssens en Philip Vermoortel, verscheen als nr. 6 van jrg. 134 (1989). Naast de Leuvense uitgeverij Peeters was De Bezige Bij co-uitgever vanaf jrg. 140 (1995) tot en met jrg. 145 (2000). Over de ontstaansgeschiedenis van Twist met ons, het ‘Woord vooraf’ van Benno Barnard en de reacties daarop: Barnard 1991. Informatie over Behoud de Begeerte: http://www.begeerte.be/start.htm (januari 2005), over Het Beschrijf: http://www.beschrijf.be (januari 2005).
Informatie over het letterenbeleid in Vlaanderen en de acties van vav is te vinden in de bundel Het beroep van dichter. Vlaanderen en zijn letterenbeleid, met bijdragen van o.a. De Wispelaere, Van Bastelaere, Hoste,
Van Heulendonk, Spinoy, Reynebeau, De Coninck en Deleu: De Wispelaere e.a. 1993. ncr is een multinational, voornamelijk gespecialiseerd in hardware en software voor geldtransacties.
| |
De mediatisering van de literatuur
De lezing van Robert Anker, ‘De literatuurmachine’, is opgenomen in Anker e.a. 1985 samen met de bijdragen van T. van Deel, Kees Fens, Jaap Goedegebuure, Kees van Rees, Rob Schouten en Hugo Verdaasdonk aan het symposium ‘De regels van de smaak’. De lezingen van Henk Kraima en Ronald Dietz op het syposium ‘Kan het geluid wat zachter?’ van de Jan Campertstichting werden opgenomen in afl. 14, 1994 van het jaarlijkse Bericht aan de vrienden van de Jan Campert-stichting, samen met lezingen van Rob Schouten en Jean Pierre Rawie. Over dezelfde kwesties ook Nijssen 1994.
Informatie over de sss: http://www.sss.nl (januari 2005) over de slaa: http://www.slaa.nl (januari 2005).
Over de nieuwe pocketreeksen: Kuitert 1997, 178-188. Verder over de problematiek van boeken en uitgeverijen: Adriaansens e.a. (red.) 1983. Veel feitelijke gegevens en cijfermateriaal over concernvorming in de Nederlandse uitgeverswereld in de periode 1965-1975 is te vinden in Heinsman en Van Teeffelen 1975; de ontwikkeling van uitgeverijen tussen 1938 en 1985 is grondig gedocumenteerd in Van den Brink 1987. Interessante informatie ook in Brandt en Schutte 1996, waaraan ook de geciteerde aantallen literaire titels tussen 1950 en 1995 zijn ontleend. Interessante bronnen in verband met uitgeverij en boekbedrijf zijn voorts te vinden op het internet, onder meer via www.speurwerk.nl, www.boekblad.nlen www.nuv.nl (april 2005).
Over het beleid van Dietz bij De Arbeiderspers schreef Jeroen Brouwers een fel pamflet, Brouwers 1996, 17-140.
| |
Postmodernisme
De introductie: scheldwoord en toverwoord
Over de introductie van postmodernisme in de Nederlandse literatuur: Ruiter 1993. Tot de vroegste publicaties die de term postmodernisme toepassen op de Nederlandse literatuur behoren o.m. Bertens 1985, Bertens e.a. 1988, Bousset 1988a, Ibsch 1989, Mertens 1988 en
| |
| |
Musschoot 1994a (oorspronkelijk 1991). Een beknopte, eenvoudige en heldere introductie tot postmodernisme geeft Harbers 1997.
Een herinterpretatie van literatuur uit de jaren zestig en zeventig als postmoderne, ‘literaire popart’ komt in de literatuurstudie pas aan bod in de jaren negentig: Ruiter e.a. 1996, 310-324. Fokkema 1999, 122-150 sluit daarbij aan. Die visie op postmodernisme wordt hier niet gevolgd.
| |
Postmodern proza
Postmodern proza na 1985
Dit onderdeel is in hoge mate schatplichtig aan Vervaeck 1999.
Het citaat van Van Bastelaere over ‘onorde’ is afkomstig uit zijn poëticale tekst ‘Rifbouw (een klein abc)’, aanvankelijk gepubliceerd in Yang 25 (1989-1990), nr. 144, later opgenomen in Van Bastelaere 2001.
| |
Postmodern proza in retrospectief
Over Boon en het postmodernisme: vnl. D'haen 1994; over Michiels als postmodern auteur: Musschoot 1994b; Ibsch 1989 onderzoekt postmoderne aspecten in werk van Vogelaar, Ferron, Brakman, Nooteboom en Krol; Mertens 1988 bij Hermans, Mulisch, Schierbeek, Krol, Polet en Vogelaar. Over Een weekend in Oostende van Brakman als postmoderne roman: Van Alphen 1985. De link tussen Revisor-proza en postmodernisme werd voor het eerst gelegd in Anbeek 1989 en als het ware gecanoniseerd in zijn literatuurgeschiedenis, Anbeek 1990b. Verder over het verband tussen beide: Bax 2001.
| |
Verhaal en essay
Over het essay in de context van het postmodernisme: Vervaeck 2001. Over ontwikkelingen in de essayistiek na 1985, met name in het werk van Mutsaers, Brassinga en Beurskens: Vogel 2001. Verder ook M. van Buuren 1993 en K. Beekman 1998.
| |
Postmoderne poëzie
Postmoderne poëzie in Vlaanderen
Voor een meer gedetailleerde feitengeschiedenis van de opkomst, de doorbraak en de polemieken rond postmoderne poëzie in Vlaanderen: Brems e.a. (red.) 1991, 85-92. Over postmoderne poëzie in de hier gehanteerde betekenis is nog maar weinig onderzoek gepubliceerd. Een aanzet geven Joosten en Vaessens 2002. Zie ook G. Buelens 2001, 1019-1064 en Van Dyck 2002.
Over de redactiewisseling in Yang en de nieuwe koers van het tijdschrift: Hertmans 1991 en Vandevoorde 1991. Het poëticanummer van Yang verscheen als nr. 144 van jrg. 25 (1989-1990). De bijdrage eraan van Hertmans, ‘Vitale melancholie’, is ook opgenomen in Hertmans 1989, die van Van Bastelaere in Van Bastelaere 2001. Omwille van de samenhang wordt in de tekst ook voor hen uit de tijdschriftpublicatie geciteerd. In het citaat van Van Bastelaere is tussen vierkante haken de * uit het origineel vervangen door het trefwoord waarnaar zij verwijst. Verderop is de afgekorte naam vervolledigd.
Over de polemieken rond ‘Antwerpen '93’ en de manier waarop die ingebed waren in institutionele en poëticale tegenstellingen: H. Brems 1994, 9-32. Het gesprek van Van Bastelaere met Lanoye over o.m. ‘Antwerpen '93’: Van Bastelaere 1993, waarin de aangehaalde passage op p. 20.
| |
Postmoderne poëzie in Nederland?
Een van de eerste artikelen over postmodernisme in de Nederlandse poëzie is Van den Akker 1993. Op dezelfde lijn zit de poëziegeschiedenis van Fokkema, 1999, waarvan voorpublicaties verschenen vanaf 1966. Over postmoderne dichters in Nederland: Joosten e.a. 2002.
Het citaat van T.S. Eliot is afkomstig uit zijn opstel ‘The Metaphysical Poets’. In Nederlandse vertaling luidt het: ‘Wanneer de geest van de dichter perfect is uitgerust voor zijn taak, maakt hij voortdurend verbindingen tussen uiteenlopende ervaringen; de ervaring van de gewone man is chaotisch, onregelmatig en fragmentarisch. Hij wordt verliefd, of leest Spinoza, en die twee ervaringen hebben niets te maken met elkaar of met het lawaai van de schrijfmachine of de geur van de keuken; in de geest van de dichter vormen die ervaringen altijd weer nieuwe gehelen.’
| |
| |
| |
Literatuur en leven: de poëzie
Maximalen en De Nieuwe Wilden
Maximaal
Een overzicht van ontstaan, opvattingen en receptie van de Maximalen geeft Wauters 1995. In Zwagerman 1993 zijn de belangrijkste teksten m.b.t. de Maximalen opgenomen, waaronder het pamflet ‘Het juk van het grote Niets’ (oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant van 06-11-1987) en ‘Maximale jaren’, waarin hij zijn kijk geeft op de geschiedenis en de betekenis van de beweging. Zie verder ook R. Schouten 1998, 11-42 en Reugebrink 1999. Over Maximaal en de poëziedebatten daarna: Vaessens 2002.
| |
De Nieuwe Wilden
Over de Nieuwe Wilden: Andeweg 1998.
Uiteenlopende verslagen van de poëzieavond met Maximalen en Nieuwe Wilden in Zwagerman 1993, M. Meijer 1989 en H. Klinkert 2000.
| |
Het ambacht en het volle leven
De aanval van Beurskens op de poëzie van Enquist: Beurskens 1994. Er verscheen zelfs een heus pamflet tegen de poëzie van Enquist: Bindervoet e.a. 1994. Het interview van Jan Brokken met Eva Gerlach waarnaar verwezen wordt, verscheen in de Haagse Post, Brokken 1985.
| |
Vlaamse dichters en de discussies in Nederland
De visie van Gruwez op het verschil tussen Vlaamse en Nederlandse dichters (Gruwez 1986) was een antwoord op een recensie van Benno Barnard van zijn bundel De feestelijke verliezer (1985) in het Nieuw Wereldtijdschrift 3 (1986), 3, daarna opgenomen in Barnard 1987b, 111-126.
Positieve aandacht voor Nolens was er ook al voor 1986 in R. Schouten 1982 en Zuiderent 1982.
| |
Het proza tussen ik en wereld
Autobiografische literatuur
Reacties op de golf van autobiografische geschriften zijn verzameld in de special van Bzzlletin 29 (2000), 271.
| |
Verhalen over de wereld
Straatrumoer
Het oorspronkelijke opstel van Anbeek, ‘Aanval en afstandelijkheid’, is Anbeek 1981, zijn terugblik daarop Anbeek 1990a.
Brands e.a. 1996 biedt een index op alle personages in De tandeloze tijd, een topografie en een chronologisch geordend overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen. Over de dubbelzinnigheid van (de eerste delen van) De tandeloze tijd als kroniek van een generatie en anderzijds als psychologische en symbolische roman: Goedegebuure 1990b en J. Brands 1990, beiden in de speciale aflevering van Bzzlletin over Van der Heijden, 20 (1990), 179.
| |
Reisverhalen en historische romans
Over het hedendaagse reisverhaal is nauwelijks iets substantieels gepubliceerd. Over de reisverhalen van Nooteboom vnl. Van den Brink 1997.
De serie ‘Op Schrijvers Voeten’ verscheen vanaf 1983 bij Veen, vanaf 1992 bij Contact, de ‘Bibliotheek voor de literaire reiziger’ werd stopgezet in 1988. Een van de meest succesvolle afleveringen van Granta was precies het nr. 10, ‘Travel Writing’ van december 1983, met werk van o.m. Gabriel García Márquez, James Fenton, Bruce Chatwin, Saul Bellow en Paul Theroux.
Over de revival van de historische roman vanaf de jaren tachtig: Pelckmans 1988, Fenoulhet 1996, Kroesbergen 1999, en het themanummer van Spiegel Historiael over de historische roman, jrg. 31 (1996), 11-12, metondermeer bijdragen van Jaap Goedegebuure, Jo Tollebeek en Lies Wesseling. Over de latere historische romans van Hella S. Haasse: Noordervliet 1993. Over Turkenvespers van Ferron als postmoderne historische roman: L. Wesseling 1991.
| |
Generatie Nix
Algemeen over opkomst, opvattingen en betekenis: Overstijns 1996 en De Nijs 1996. Onder de titel ‘Zoutelande’ bundelde Maatstaf aanvallen op de generatie Nix van Arie Storm, Hans Dekkers, René Huigen en Henry Sepers, 43 (1995), 4.
| |
| |
| |
Literatuur en identiteit
Vlaanderen op zoek naar zichzelf
Over de veranderde houding van Vlaamse schrijvers tegenover Vlaanderen: Vervaeck 1993 en H. Brems 1996. Over de constructie van het concept ‘genealogisch proza’: E. Brems 2004.
| |
Postkoloniale literatuur
Indische letteren: de tweede generatie
Over Indische schrijvers van de tweede generatie gaat de speciale aflevering van Indische letteren 18 (2003), 4. Over de figuur van de vader in romans van de tweede generatie: Suprihatin 1996. Over Marion Bloem en Vaders van betekenis: Van Rijnswou 1993 en Loriaux 2000, met variant 2003.
| |
Schrijvers uit Suriname
Over de ontwikkeling van de Surinaamse literatuur: Van Kempen 2003,931 e.v., vnl. 1029-1064 en 1083-1150. Daarnaast, over McLeod: Rutgers 1999.
De recensie van Van Kempen over Hoe duur was de suiker? verscheen in De Ware Tijd, 19-3-1988.
| |
Ontwikkelingen in de jeugdliteratuur
De polemiek n.a.v. de slaa-lezing van De Vries werd in eerste instantie gevoerd in Leesgoed, met een reactie van Peter van den Hoven (1990) en een antwoord van De Vries (1990b). De Vries 1992 komt er nog eens op terug. Maar daarnaast zijn er ook echo's in tal van artikelen en recensies te vinden. Dat is o.m. het geval in meerdere bijdragen aan de special over kinderliteratuur van Raster, (1991) nr. 56, in Linders 1993 en in Bekkering 1994b, dat de kwestie oprakelt in de context van een algemenere visie op de grensvervaging tussen literatuur voor kinderen en voor volwassenen. Toegespitst op de kritiek: Bekkering 2004. Tot de interessantste beschouwingen over de literaire status van jeugdliteratuur behoren daarnaast Van den Hoven 1991 en 1994, Dros 1991 en De Vos 1998. Sjoerd Kuyper bundelde zijn opstellen tegen een eenzijdig literaire benadering van jeugdliteratuur: Kuyper 2004. Over dezelfde discussie in Vlaanderen: A. Leysen 2002.
De Woutertje Pieterse Prijs is vernoemd naar het boek Woutertje Pieterse van Multatuli, omdat het, wat betreft taal en inhoud, de kwaliteit representeert waarnaar de Stichting Woutertje Pieterse Prijs streeft. De in aanmerking komende werken worden beoordeeld op zowel taal en inhoud als op illustraties en vormgeving. De prijs werd aanvankelijk gesponsord door Libris, sinds 1998 door de Stichting lira (Stichting Literaire Rechten Auteurs).
Over de adolescentenroman handelt een special van Literatuur zonder Leeftijd, 14 (2000), 53. Verder ook De Sterck 1997.
| |
| |
| |
12
De literatuur in 1995
Diversiteit in het proza
Jaaroverzichten van 1995 geven Hellemans 1996 en Van Eeden 1996, beiden in Mekka 1996 en Van Hulle 1996 en Storm 1996, beiden in Snoecks 96.
Het polemische dossier Zoutelande verscheen in Maatstaf 43 (1995), 4.
| |
De Vlaamse literatuur en de uitgevers
Aan het debat van De Vlaamse Gids, ‘Haalt de Vlaamse uitgeverij 2002?’ werd deelgenomen door André van Halewyck (uitg. Van Halewyck), Wim Verheije (uitg. Manteau), Vic van de Reijt (uitg. Nijgh & Van Ditmar), Emile Brugman (uitg. Atlas) en Luc Demeester (uitg. Lannoo en voorzitter van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen). De weergave van hun standpunten is te vinden in De Vlaamse Gids 79 (1995), 4.
| |
Toneel tussen taal en spektakel
De bijdragen (van Hans van den Bergh, Gerben Hellinga en Kester Freriks) aan het symposium ‘Toneel in Nederland - Taal of spektakel?’ van de Jan Campertstichting werden afgedrukt in het Bericht aan de vrienden van de Jan Campert-stichting, mei 1996, nr. 12. De speciale tijdschriftafleveringen waarnaar verwezen wordt zijn Dietsche Warande & Belfort 141 (1996), 2 (‘Teksttheater’), Parmentiers, 8 (1997), 2 (‘Theater van de tekst’) en De Brakke Hond, 1997, 55. Over deze kwestie: Van den Dries 1996, Van Paassen 1996, T. van den Bergh 1996 en Hertmans 1997.
Verder ook, ingebed in een overzicht van tendensen in het Vlaamse theater: Jans 1996 en Deputter 1996. Specifiek over de ‘Aktie Tomaat’: Deddes (red.) 1969, Erenstein 1977 en Van Engen 1996.
| |
De terugkeer van de Afrikaanse literatuur
De genoemde dossiers over Zuid-Afrika zijn Nieuw Wereldtijdschrift 12 (1995), 3 (‘Zuid-Afrikanummer’), Surplus 9 (1995), 2 (‘Zuid-Afrika’), Kruispunt 35 (1994), 157 (‘Een wankele wereld. De (Zuid-)Afrikaanse literatuur op de drempel van een nieuwe tijd’, samengesteld door Luc Renders) en Woordwerk 14 (1996), 55 (‘Ons knoop mekaar se veters vas. Literatuur in Zuid-Afrika’, samengesteld door Hans Werkman). Informatie over de relaties tussen Nederland en de Afrikaanse literatuur: Jonckheere 1996 en 1999 en Francken 1995. Berkhof 1991, een terugblik op zijn roman Het huis van Mama Pondo, geeft een goed beeld van de houding van katholiek Vlaanderen tegenover Zuid-Afrika voor 1970.
| |
| |
| |
13
Aspecten van de literatuur rond de millenniumwisseling
De literatuur in het tijdperk van de digitale media
Digitale media als informatiebron en als drager van teksten
De cijfergegevens omtrent pc's en internet zijn afkomstig van het Belgische Nationaal Instituut voor de Statistiek, gepubliceerd op http://www.statbel.fgov.be/figures/dj5_nl.asp (januari 2004). Een goed overzicht van ontwikkelingen van de digitale media en hun impact op boek, boekhandel, uitgeverij en bibliotheek, biedt Van Gool 2002. Verder ook veel informatie in L. de Haes 1999 en 2000. Een overzicht van de relaties tussen literatuur en internet en van de belangrijkste literaire sites anno 2003 bieden Flamend 2003a en 2003b. Verslagen van het optreden van Jason Epstein in Amsterdam: Fortuin 2002a en Asscher 2002. Vanzelfsprekend is veel informatie over deze kwesties ook verspreid te vinden op het internet. Over de opmars van de literaire strip: De Weyer 2003.
Al in 1991 bracht de vpro De avonden, gelezen door Reve, uit op cd. Die opname kwam echter niet in het gewone commerciële circuit.
| |
Digitale media en het creatieve proces
Over de rol van digitale media bij het creatieve proces is in het Nederlandse taalgebied nog nauwelijks gepubliceerd. De belangrijkste publicatie is de speciale aflevering van Dietsche Warande & Belfort, ‘Elektronische literatuur’, met bijgeleverde cd-rom, samengesteld door Jan Baetens en Eric Vos, 144 (1999), 4. Zie ook Baetens 2000. Over de digitale poëzie van Oosterhoff: Groenewegen 2002.
| |
De traditionele media en instituties
De literaire markt: uitgeverij en boekhandel
Van Krevelen 2003 geeft in beknopte vorm een overzicht van de ontwikkeling van de uitgeverijen in Nederland.
Informatie over de structuur van de uitgeversconcerns is onder meer te vinden op de websites van de bedrijven:
http://www.pcmuitgevers.nl
http://www.veenboschenkeuning.nl
http://www.wpg.nl (februari 2005). Over de concentratie op bestsellers en de dreigende overproductie: Depondt 2003. Verder ook Bockma e.a. 2003. Over de leegloop bij Meulenhoff o.m. Ramaer 2004. Kregting 2004 is een fel pamflet tegen de gang van zaken bij literaire uitgevers, geschreven vanuit zijn ervaring als redacteur bij Meulenhoff in de crisisperiode 2001-2003.
Voor een vergelijking tussen de situatie van de boekhandel in Nederland en Vlaanderen:
Van Baelen 2000. Over de concurrentie tussen ketens en de onafhankelijke boekhandel in Vlaanderen: De Preter 2003. Algemeen over de recente ontwikkeling in uitgeverij en boekhandel: Stevens 2005.
| |
De literatuur en de overheid: subsidies, vaste boekenprijs en onderwijs
Tot de belangrijkste reacties op de inaugurele rede van Kuitert behoren Fortuin 2002b, Beurskens 2002, en Buwalda 2002, waarin een groot aantal betrokkenen aan het woord komt. Over de subsidieregeling van het Fonds voor de Letteren na 2001 en een aantal reacties daarop: Windelts [=Wijndelts] 2003b. De geldende regeling is te vinden op de website van het Fonds: http://www.fondsvoordeletteren.nl (februari 2005), voor Vlaanderen:
http://www.fonds voordeletteren.be (februari 2005). De belangrijkste reacties op de open brief van misnoegde auteurs in Vlaanderen waren: De Preter 2000, Vandevoorde 2000, Bernauw 2000 en De Wispelaere e.a. 2000.
Het cpb/scb- rapport over de vaste boekenprijs: Appelmans e.a. 2002. Een vergelijkend overzicht van de situatie in Nederland en andere Europese landen: Wijndelts e.a. 2002. Behalve het geciteerde stuk van De Grauwe bevat de special van Hollands Maandblad ook nuancerende tegenstemmen: Klamer 1998 en Pen 1998. Het advies van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren is te vinden op http://www.taalunie.org/_/publicaties/rntl/02rntlverticaleprijsbindingboeken.html (februari 2005). Alle informatie over de nieuwe wet op de vaste boekenprijs:
| |
| |
http://www.vasteboekenprijs.nl (februari 2005). Over de discussies over de vaste boekenprijs in Vlaanderen: o.m. Van Baelen 1993, De Grauwe 1996, T'sjoen 1996 en Albers 2003.
Over literatuur in het onderwijs stelde Literatuur een interessant themanummer samen: ‘Literatuur & onderwijs’, (14 (1997), 5). Daarin onder meer: De Vriend 1997, Agterberg 1997, Slings en Agterberg 1997. De invloed van literatuuronderwijs op het latere leesgedrag: Verboord 2003. Een van de meest fervente tegenstanders van de onderwijshervorming was en is Cyrille Offermans, o.m. 1996, 1998 en 2003. Over het literatuuronderwijs en de canon in Vlaanderen: De Preter 2002 en De Preter e.a. 2003.
| |
De literaire tijdschriften
De geciteerde mededeling van Lust & Gratie is overgenomen uit de site van het blad, http://www.nulnul.nl/lustengratie/statementlustengratie.htm (januari 2004). Reacties op Goedegebuure: o.m. Mertens 1996 en Beurskens 1996. De bron van de aantallen lopende tijdschriften is de Bibliografie van de literaire tijdschriften in Vlaanderen en Nederland, voor 1980 en 1990 de boekuitgaven, voor 2005 de website http://bltvn.kb.nl
| |
Literatuur als evenement
Informatie over de verschillende (literaire) festivals die in dit onderdeel ter sprake komen, is in de eerste plaats te vinden op de websites van de organisatoren, alle volgens raadpleging in januari 2004:
http://www.crossingborder.nl
http://www.wintertuin.nl
http://www.denachten.be
http://www.virus.nl
http://users.pandora.be/poeziezomers.watou
http://www.lowlands.nl
http://www.oerol.nl
http://www. dichteraanhuis.nl
http://www.hetgrootbe schrijf.be
http://www.zuiderzinnen.be
http://www.gedichtendag.nl
http://www.literaal.be
Links naar tal van andere festivals en de organisatoren ervan zijn te vinden via
http://literatuurlinks.net
Daarnaast ook: http://www.poezieclub.nl Het statement in verband met literatuur en festivals is overgenomen uit de website van Wintertuin.
Over de politieke rel rond de aanstelling van Ramsey Nasr als Antwerps stadsdichter o.m.: Verhoeven 2004, Plottier 2004, Nasr 2004, Knoop 2004 en Van Campenhout 2004.
| |
Polarisering en osmose in de literatuur en de literatuuropvattingen
Proza
Over Het Bureau van Voskuil: de interviews van J. Heymans, 2000. De informatie over de herdrukken is daaraan ontleend. Verder biedt Voskuil 2000 een ‘verkorte inhoud en compleet personenregister’. Identificatie van alle personages is te vinden op www.neder-l.nl (januari 2004). Over Voskuil (Bij nader inzien) en Forum: Bekkering 1986.
Een overzicht van het autobiografisch schrijven aan het eind van de twintigste eeuw geeft Musschoot 1999. Reacties - hoofdzakelijk negatieve - op de golf van autobiografische geschriften zijn verzameld in de special van Bzzlletin, 29 (2000), nr. 271. De scherpste reactie daarin is Vervaeck 2000. Het zgn. ‘autobiografiedebat’ omvat de bijdragen van Thomése 1998, Schröder 1998 en 1999, Möring 1999, Mertens 1998 en 1999, Te Gussinklo 1999 en Franke 1999. Daarnaast als belangrijkste reflecties daarop: Verdaasdonk 1999, Elshout 1999 en Vullings 2003, 37-47 en 82-100. De standpunten van Mertens in de jaren zeventig zijn vooral verwoord in Mertens 1979. Over de evolutie van Raster. Zuiderent 2002.
Over Tongkat van Verhelst als postmoderne roman: Vaessens 2001a.
Een eigenzinnige kijk op de relatieve bloei van het proza in Nederland in de jaren negentig geeft Vervaeck 2004.
| |
Poëzie
Podiumdichters
Over de podiumpoëzie in historisch perspectief: Vergeer 2000a en b, K. Vogelaar 2001, Mourits 2002 en Vaessens 2002.
| |
De poëtenstrijd
Over poëticadiscussies in Nederland sinds Maximaal: Vaessens 2002.
‘De mythe van de verstaanbaarheid’ van Pfeijffer verscheen oorspronkelijk in Bzzlletin 30 (2000), 274, 74-87. Over postmoderne poëzie: Vaessens e.a. 2003. Over poëziediscussies in Vlaanderen: Van Dyck 2002 en 2003.
| |
| |
Een totaalbeeld in cijfers en tabellen van de poëzieproductie 1993-2002: Dorleijn 2002.
| |
Continuïteit of breuk?
Over de commotie rond de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren aan Reve: o.m. S. van den Broeck 2002 en Fransen 2002, dat een algemeen beeld geeft van het leven van Reve in het jaar 2001. Het Boek Van Het Violet en De Dood wordt aangekondigd in Nader tot U, Reve 1999, 194 en 216.
| |
Bestaat de Nederlandse literatuur?
De Nederlandse literatuur in een open wereld
Het cijfer van 20% Nederlandse literatuur in de boekenbijlagen berust op een eigen telling in de maanden januari en februari 2004 in de boekenbijlagen van nrc Handelsblad, de Volkskrant, Vrij Nederland, De Standaard en De Morgen. De informatie over leeskringen en boekentoptiens is afkomstig van diverse internetsites in februari 2004, waaronder
www.boekentoptien.nl
www.humo.be
www.fnac.be
www.vitaal.nl/literaircafe/leeskringen.xml
www.ob-hoogezand.nl
en http://literatuur-leeskring.wereld.nl
Over de werking van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingen Fonds en het vertaalbeleid: Blom 2000. Daarnaast ook Wester 1998, 2001 en specifiek voor Frankrijk: Wester 2003. Cijfers m.b.t. vertalingen uit het Nederlands zijn afkomstig uit het Beleidsplan 2005-2008 van het nlpvf, uit T. van den Bergh 2003 en Het Nederlandse boek in vertaling 1999.
| |
De Nederlandse literatuur in een multiculturele samenleving
De multiculturele samenleving
Over immigratie in Nederland: De Valk e.a. 2001, Esveldt e.a. 1995 en wwr 2001.
De meest recente gegevens zijn afkomstig uit het het ‘Eindrapport integratiebeleid’, Blok e.a. 2004. Dat rapport geeft ook een helder overzicht van de ontwikkeling van de houding van de Nederlandse overheid tegenover de problematiek van immigratie en integratie.
| |
Multiculturele literatuur: opkomsten ontwikkeling
Een goede introductie tot Nederlandse literatuur en multiculturaliteit geeft de special van het tijdschrift Literatuur, 16 (1999), 9. Over de ruimere context o.m. ook Leijnse e.a. (red.) 1998 en D'haen (red.) 2002, met een reeks bijdragen over de Nederlandstalige literatuur. Over Surinamers in de Nederlandse literatuur: Van Kempen 2003, vnl. 960-962, 967-968, 993-995 en 1085-1138.
De informatie over de doelstellingen van de literaire prijs van El Hizjra is overgenomen uit http://www.elhizjra.nl (februari 2005). Over uitgevers van multiculturele literatuur: Kuitert 1999. Informatie over de stichting Dunya: www.dunya.nl (februari 2005).
Over de receptie van het werk van allochtone schrijvers: Anbeek 1999a en de geactualiseerde versie daarvan, 2002. Abou Jahjah richtte in 2000 in Vlaanderen de politieke partij ‘Arabisch Europese Liga’ op, die vanaf 2003 ook in Nederland actief werd. Hind, van Marokkaanse afkomst, was in 2003 finaliste van de populaire talentenjacht op tv, Idols.
Van het essay Een beer in bontjas van Bouazza verscheen in 2004 een herziene en uitgebreide versie. De cijfers over allochtonen in Vlaanderen zijn afkomstig van het Nationaal Instituut voor de Statistiek, http://aps.vlaanderen.be (februari 2004) en http://ecodata.mineco. fgov.be (februari 2004), die over naturalisaties uit het ‘Rapport 2001. De immigratie in België: aantallen, stromen en arbeidsmarkt’, 2003, op http://meta.fgov.be/pdf/pd/nldg08. pdf (februari 2004).
| |
Allochtone schrijvers
Interessante beschouwingen over taalgebruik, thematiek, receptie en de ideologische achtergrond van immigrantenliteratuur: Louwerse 1997, 1999, 2000 en 2001 en De Graef e.a. 2000. Over Varkensroze ansichten van Stitou en de kwestie van identiteit: Joosten e.a. 1994.
Over de trilogie van Roemer, vanuit postkoloniaal perspectief: Hoving 2004.
| |
De multiculturele samenleving in een autochtone spiegel
‘Buitenvrouw’ is Surinaams-Nederlands voor bijvrouw, minnares.
De aanleiding tot de relletjes die beschreven worden in Los was de moord op Mohamed Achrak op 26 november 2002 in Borgerhout.
|
|