Hoofdstuk I Inleiding
Deze studie behelst een onderzoek naar het functioneren van de roman in brieven aan het eind van de achttiende eeuw. Meer in het bijzonder heeft het betrekking op Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut; of, de gevolgen der opvoeding door E. Wolff-Bekker en A. Deken, dat in de jaren 1793-1796 te 's-Gravenhage verscheen bij de firma Isaac van Cleef (voortaan: CW).
Wie deze tekst opent, verneemt helder en herkenbaar het idioom van een groot aantal zeer verschillende personages: domme, slechte, idealistische, beuzelachtige, waanwijze, vrome lieden, die als belangrijkst gemeenschappelijk kenmerk hebben, dat ze nooit hebben bestaan. Toch is de intensiteit waarmee ze zich tegenwoordig stellen treffend: hun geluk en hun gezamenlijk lot staan op het spel, en een groot gedeelte van hen is zich dat bewust. Zij proberen dan ook onophoudelijk elkaar te overtuigen met betrekking tot na te streven doelen, en aan te nemen attitudes in de samenleving. Zij houden elkander vóór wat leidt tot verderf, wat tot geluk en herstel. Al die naar binnen gerichte wederkerige taalhandelingen van vraag en antwoord, verzoek en respons, verleiding en verzet daartegen, zijn zoals gezegd slechts fictie. Geen fictie is de ermee beoogde werking op lezende land- en tijdgenoten van de auteurs.
Driemaal hebben de schrijfsters Wolff en Deken zich bediend van de literaire tekstsoort roman in brieven. Vooral van hun eersteling Sara Burgerhart (1782) was het succes opmerkelijk. Over de weerklank die de achtdelige Willem Leevend (1784/85) vond, is weinig bekend. CW, het onderwerp van deze studie, is praktisch in een echoloze put gevallen. Gedeeltelijk zal dat wel een gevolg geweest zijn van de ongunst der tijden. De nationale crisis die in deze roman werd aangekondigd, had zich inmiddels in alle hevigheid doen gelden. Dit maakt de gemankeerde receptie des te pijnlijker, maar de organisatie van het kunstwerk niet minder interessant. Technisch is CW stellig niet de minste van Wolff en Dekens romans.
Aan de hand van dit specimen van laat-achttiende-eeuwse vertelkunst wil ik onderzoeken op welke wijze en met welk doel de schrijfsters de epistolaire roman hebben opgezet en uitgewerkt. Ik zoek het antwoord op deze vraag voor alles in de formele organisatie van het werk, men zou kunnen zeggen in de retoriek ervan.
Wat allereerst wordt onderzocht, is de status van de tekst. De roman in brieven ignoreert de vertellersfunctie, en stelt de gemimetiseerde personagetekst op de voorgrond. De stilistische vaardigheid van de schrijfsters heeft als resultaat gehad die helderheid van idioom, die treffende herkenbaarheid van