Kamper Kronijken. Deel 2. Kronijk van Johan van Breda
(1864)–Johannes van Breda– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |
Voorberigt.De eerste Kronijk op het archief te Kampen, de annalibus quaedam nota, is, overeenkomstig het besluit der Vereeniging ter beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis van 6 Julij 1861, in 1862 gedrukt; die van Johan van Breda wordt thans uitgegeven. Zij kan naar hem genoemd worden, daar zij voor het grootste deel met zijne hand is geschreven, terwijl zij na zijn overlijden nog eenige jaren door een ander is voortgezet. Is op bladz. 1 de wijdloopige correspondentie over de verkiezing van bisschop Philips van Bourgondië niet overgenomen, omdat deze in het Archief van Utrecht, uitgegeven door Jonkh. Mr A.M.C. van Asch van Wijck, D. II, te vinden is; wij hebben daarentegen het verslag der regeringsverandering te Kampen, in 1519-1521, bl. 25 tot 40, uit officiële stukken aangevuld en tot een geheel gemaakt. Deze Kronijk is daarom van belang, omdat zij over een tijdperk van groote beteekenis in de geschiedenis van Overijssel loopt: den twist met Zwolle over den tol, die tot eenen openbaren oorlog leidde, de inmenging van Karel van Gelre in de zaken van het gewest, en de magteloosheid der bisschoppen van Utrecht, die de overdragt aan Karel V voorbereidde. En Johan van Breda was niet slechts tijdgenoot der gebeurtenissen, maar dikwijls daarin | |
[pagina VI]
| |
betrokken, dewijl hij van wege Kampen tot onderhandelingen met vriend en vijand en tot het doen van reizen gebruikt werd, die somtijds zeer gevaarlijk waren, zoodat de regering hem schadevergoeding beloofde, in geval hem bij zijne zending iets overkwam. Aangaande zijne herkomst is niets bekend. Wanneer men in het oog houdt, dat hij in het jaar 1511 (de vroegere rekeningen ontbreken) als Secretaris en tevens als consistoriaal voorkomt, zal men niet ver van de waarheid zijn, als men zijn geboortejaar voor 1480 stelt. In 1515 werd hij met een geschenk van wege Kampen naar de bruiloft van koning Christiaan van Denemarken gezonden en later wordt nog van eene tweede en derde bezending van den Secretaris naar Denemarken gewag gemaakt. In dat jaar 1515 bood hij den prins van Kastilië (later Karel V) te Amsterdam drie steuren aan; in 1516 reisde hij naar Groningen en Oost-Friesland om eene achterstallige schuld aan Udo van den Coldenburg uit den weg te ruimen; in 1517 voegde men hem aan eene legatie naar de dagvaard der Hanse te Lubeck toe. In 1518 moest hij bij Hero van Dornhem, heer te Ezens, die in de verwikkelingen van Hasselt met Kampen ten nadeele van deze stad partij getrokken had, het staken van vijandelijkheden en een vergelijk bewerken. In 1520 gebruikte de stad hem tot onderhandelingen met de Staten van het Nedersticht ter zake van den twist met Zwolle, en in 1521 en 1522 om den bisschop den jammerlijken toestand des lands voor te stellen en hulp te vragen tegen Karel van Gelre, waartoe zelfs eene reis naar Vlaanderen en Zeeland vereischt werd. De verzoening met Zwolle in 1524 werd door hem krachtdadig bevorderd, en na de verkiezing van Hendrik van Beijeren tot bisschop van Utrecht in dat jaar, zond men hem naar Heidel- | |
[pagina VII]
| |
berg tot eene conferentie met den nieuwen landsheer. Hij teekende ook in 1528 de acte van overdragt der provintie aan Karel van Oostenrijk, welke overdragt hij door zijne bemoeijingen voorbereid had. Men kan dus niet twijfelen, of de berigten, die hij van de tijdsomstandigheden en gebeurtenissen geeft, juist zijn. Na 1528 komt hij tot het houden van conferentien en het doen van reizen niet veel meer voor. Hij leefde evenwel en bleef in zijne betrekking van Secretaris tot 20 Julij 1540, toen hij, volgens eene aanteekening in den Ordinarius antiquus overleed. In 1539 houdt ook zijn handschrift in de Kronijk op. Zoo ver men heeft kunnen nagaan schijnt hij twee malen getrouwd te zijn geweest. De naam der eerste vrouw is ons onbekend gebleven; alleen weet men dat zij eene dochter was van zekeren Claes Gerrijtsz en Fije Bolhoorn (Lib. recogn. 1 Jan. 1514). Uit dit huwelijk was een zoon geboren, Claes van Breda, die waarschijnlijk ten gevolge van het overlijden zijner moeder, van zijne geboorte af bij en op kosten van zijne grootmoeder Fije Bolhoorn werd opgevoed (Liber recogn. 1 Febr. 1546), en in 1549 reeds voorkomt als gehuwd met Sijbrecht Rompekes. Of hij nakomelingen heeft gehad, is ons niet gebleken. De tweede vrouw van Johan van Breda was Clara Stockman. Hoevele kinderen uit dit huwelijk geboren zijn, is onzeker; maar bij de erfscheiding van de nalatenschap van gezegde Clara Stockman op donderdagh nae pynxteren 1540, d. i. 20 Mei, (Liber recognitionum) vinden wij drie zonen vermeld, met name: Johan van Breda, kanunnik van St Jan te Utrecht en als zoodanig in 1551 en 1561 in de boeken der transporten op het Kamper Archief vermeld; Gheert van Breda, van wien verder niets wordt gevonden, en eindelijk Jasper van Breda. Deze laatste schijnt drie | |
[pagina VIII]
| |
malen gehuwd geweest te zijn; althans vinden wij in de meergenoemde boeken van transporten als zijne vrouw vermeld in 1563 Metthe, in 1570 Joffer Anthonia van Nyehoff en in 1575 Joffer Margaretha van Thill, dochter van Mr Henrick van Thill en van Mechteld van Twenhuizen. Hij zelf was, blijkens de boeken van transporten, voor 3 Julij 1582 overleden, wijl daar melding wordt gemaakt van de mombers zijner kinderen. Van alle de kinderen van Johan van Breda, liet, zoo ver wij hebben kunnen opsporen, alléén Jasper afstammelingen, waarschijnlijk uit zijn eerste huwelijk, na, waarvan wij hierachter een overzigt laten volgen tot aan het tijdstip dat dezelve in de mannelijke lijn zijn uitgestorven. Dit overzigt is opgemaakt, behalve naar eenige particuliere aanteekeningen, naar aanleiding van hetgeen men aangeteekend vindt in de boeken van transporten, van recognitiën, momberboeken, doop- en huwelijks-boeken op het stedelijk archief te Kampen aanwezig. Behalve de personen op deze lijst geplaatst, komen nog enkele van dien naam voor, van welke men echter niet kan nagaan, of en op welke wijze zij aan Johan van Breda zijn verwant. Zoo worden 5 April 1546 Gheert van Nijmegen en Jan Suijre als mombers der kinderen van zal. Dirck Bredae en Grete vermeld (Momberboeken) en zoo vindt men in de Zwolsche transportboeken 6 Jan. 1570, Gregoris van Breda pander van Salland en Meyne diens vrouw; 10 Febr. 1603, Steven Wulffsen, scholtus van Steenwijk en Anna Goryss zijne huisvrouw, en eindelijk 28 Mei 1621 Anna van Breda, weduwe van Steven Wulffsen. Wanneer eene gissing geoorloofd is dan zoude men Dirck als broeder van Johan kunnen aannemen, Gregorius als Dirck's zoon. Jannigje Bredae, vrouw van Gerryt Willemsen, Tryngen Bredae en Griet- | |
[pagina IX]
| |
gen Bredae, die als dochters van Jan Bredae in het liber recognit. op 28 Nov. 1620 worden vermeld, zijn mogelijk kinderen van Johan van Breda en Geesje Cloppenburch; maar bij gebreke van verdere aanwijzing niet op de stamlijst geplaatst. Het wapen van Johan van Breda is waarschijnlijk geweest: goud, beladen met een arendsvleugel van sabel: althans zoodanig werd het gevoerd door zijnen kleinzoon Rutger van BredaGa naar voetnoot(1). Diens afstammelingen voerden zulks later horizontaal gedeeld, het bovenste veld als vroeger, het benedenste keel met drie Andreas-kruisen van zilver. Wij laten hier achter volgen een drietal akten uit de Libri recognitionum te Kampen, zoowel omdat ze het bewijs bevatten van hetgeen hier boven aangaande van Breda's huwelijken en de daaruit gesproten kinderen is gezegd, als ook omdat ze eene bijdrage leveren tot de kennis van zijne huisselijke aangelegenheden. 1539, 11 July. Gheert Loeze ende meester Gherijt Morre hebben getuget en oer gichte gedaen dat zy als gedeputeerde radesfrunde alsulcken twyst en schelinge als verresen was in der erffscheydinge Jan Breda zynen zoen Claes doen solde, verenicht verdragen en vermoetsoent hebben want de partien sulcx aen hem beijden met hantastinge gestalt ende compromitteert hadden. Alsoe dat Jan Breda zynen zoen Claes voor zynre saliger moeders guedt gerichtelicken hefft bewesen. Ten yersten IX hn ℔ jaerlixer renten wt Johan Stellinx huijs by de Hagenpoorte. Noch LXII goldengulden vant halve vat botteren gecomen en by ffije bolhoirns | |
[pagina X]
| |
de beste moeder belecht. Item derdden haluen goldengulden Jaerlixe Renten opter stadt van Harderwijck. Item noch III hn ℔ des jaers wth Holt Hermens huijs to bronop Ende noch een vierendeel vat botteren op Enss met allen Renten van de voirs. perchelen tot noch verschenen ende die verschynen sullen Ende hiertoe noch de Reste van 't laecken, laecken scholt ende van tween stucken lynendoecx, soe alst Reekenboek dat vermeldet, des sal Fye voers. Jan Breda van Claes wegen wtrichten en betaelen XII goltgld. eens aen gelde Ende voort hefft Jan Breda zynen zoon Claes bewesen alle alsulck Huijsgeraet, clederen, clenodyen ende zulverwerck als de beste moeder in bewaaringe hefft twelck overcomen is dat men yrstdages verkoopen en tot Claes beste aen renten beleggen sall Ende wesser bouen de voirs. perchelen meer is aen guedt offt scholt sall Jan Breda voor zijn deel aen hem beholden, Ende Jan Breda hefft voert gesacht by zynen eede dat hy zynen zoen Claes hiermede van alle zynre moeder guedt meer dan volle erffscheydinge gedaen hefft ende Fye de bestemoeder met Geert Kreijinck en Gheert Buter hoer gecoeren mombers ende Peter van Eluen ende Jan van Bolten in stede van Jacop Bolhoren als mombers van Claes, Jan Bredaes soen voersz., hebben hierop voer denseluen voersz. raedefrunden gerichtel bekandt dat se met disser bewysinge to vreden syndt bedanckende Jan Breda voersz. hiermede gueder erffscheydinge all sonder argelist. Dit hebben aldus voirt gegichtet en getuget de voirsz. twee radesfrunde. 1540, 14 Januarij. Dat voor ons gecomen is in den gerichte Joffer Mechtelt Andriess vnse burgersche met Gheert Hermenss hoer gecoeren momber tot deser saecken ende hefft gerichtelicken bekandt dat zy van wegen Lubbert ende Gheert Stockmans, des van hem de | |
[pagina XI]
| |
volmacht hebbende ons verthoent, witlicken en well vercofft hefft Johan Breda hoeren zwaegher, nae synre doot te comen op zyn drie zoens Jan, Geert ende Jasper, de eene daervan opten anderen te eruen om eene somme geldes die sy bekanden Jan Breda voirsz. voor Lubbert ende Gheert Stockman aen betaelinge van horen schulden well ende all ter nuege betaelt hefft alsulcke halue volschuldige erff ende botguet shaues to Colmerschoten genoemt schrecks guet als Lubbert en Gheert liggende gehadt hebben tho Voerst ende Westenholte ende Joffer Mechtelt hefft met hoeren momber voirs. alsulck halue erff ende guet tot behoeff van Jan Breda ende syn drien zoens voirsz. gerichtelicken opgedragen en daervan vertegen Ende voort voir ons machtich gemaickt en gefft volcomen macht vermidts dessen Goessen ten auermars den leenman ende hulder des voirs. guedes om van tselve guet voir den Rentmeester van Sallant ende den huijsgenooten des houes voirs. tot Jan Bredaes en zynre drijen zoens voirss. behoeff behoirlicke en genoechsame opdracht te doene als dat nae rechte en gewoente des houes to Colmerschoten behoort te geschien. All sonder argelist. 1540, donderdagh nae pijnxteren. Johan Breda Secretarius hefft bekandt ende bekendt, vermits dessen, voor hem ende zyn erffgenaemen dat hy bewesen hefft ende bewyset gerichtel. zyn drie zoens Johan, Gheert ende Jaspar voor salige Claerken hoer moeder guedt alsucke rechte derddendeelen als derseluer kynder moeder van horen vader ende moeder aengestoruen syndt als het rechte derddendeell vant erff ende guedt aen den zwartten dijck, noch tderdendeell aen den kuynredijck, noch het derddendeell aen den huysen eruen ende hoouen binnen Campen gelegen, metten commer daerop staende, noch hefft Johan Breda synen drien zoens voirs. bewesen den thenden groff ende small ten dunen schooten onder dalffsen ende de | |
[pagina XII]
| |
acht morgen landes tho voerst ende westenholte gelegen twelck is des heeren botguedt, want deselue thenden ende botguedt gekofft ende betaelt syndt met penningen wth der voirsz. kinderen guedt als wth den erue aen den zwartten dyck versat zyndt. Ende wes daer meer aen betaelt is dat gefft hy denseluen zynen drien zoens tot eenen rechten testamente Met voerwaerden dat de voirsz. drie zoens van allen den gueden voergen leen ende eygen gelijcke rijck zyn ende deselue tot geenre tyt vercoopen, versetten noch bezwaeren sullen dan ter grooter noet ende dat by expresselyck consent ende toedoen van Johan Bredaes voirsz. executoers. Oick sullen de voirsz. drie zoens van dessen gueden de eene opten anderen eruen ter laetster doot toe, indien sy storuen sonder wittelicke leuendige boerte nae te laeten, beholtelicken dat Johan Breda alle de voirsz. gueden leen ende eygen syn leuen lanck regeren, de renten pachten ende opcompsten daervan selffs ontfangen ende deselue tot zynre ende zynre drien zoens ende andere noottdruffticheyt wtgeven ende gebruijcken sall mogen soe hem dat belieuen ende gelegen zyn sall sonder yemants wederseggen ende sonder all argelist. 1546, 1 February. Fye Bolhoerns mijt scipp. Peter Vriese en Johan Suijre oer gekoren mombers bek. dat sy Claes Breda oer zalige dochters soene quijtscheldet alle die costen, cleijder en teringe die sy Claes vors. gegeuen heft en hy by oer verteert heff seder der tyt dat hy geboren is gewest tot op desen dach. Ende ghyfft hem noch mijts desen voertan die cost cleyder en noetdruff oer leuen lanck geduren. |
|