| |
| |
| |
Zevende tooneel.
Rudolf, Sofy, Krispyn.
Ik kwam, om u te doen hooren,
Dat straks de vader, van die ik heb uitgekooren
Tot onze schoonzoon, hier zal komen; of misschien,
Is hy hier al, dat hy een weinig wacht, indien...
Maar wat is dat voor een?
Een Officier; wat vreugde?
Ik zag, dat u dat woord verheugde.
Ja 't is een Officier, uit 't leger, hy...
Ik reken het bezoek, dat ik ontfang, een eer,
Myn heer gy wilt met myn raljeeren,
Geloof ik. 'k Hoop myn komst, zal u niet offenseeren.
'k Gebruik de vryheid, van Mevrouw te zien.
'k Bid, zo het weezen kan myn heer, dat gy doch dit
Wat dikmaals doet, dat gy my helpt, in haar te raaden,
Dat zy hier niemand ziet, dan lui van groote daaden.
Dat zy haar zo niet laat bedriegen door een schyn.
'k Heb d'eer gelyk myn heer, van Officier te zyn.
'k Heb lang gediend, en ben Soldaat in hart en nieren.
| |
| |
Gy doet zeer wel, lang leef, lang leeven de Officieren!
Ja, ja toch, lang leeven zy.
Myn heer, 'k verzeker u, dat gy ten minsten zy.
Heel zeer verplichten zult, zo gy hier komt besteeden,
Uw leege tyd. Mevrouw Sofy krygt door uw reden
Misschien een afkeer van die Botmuils, Esels, die
Pedantsche Aapen, die ik steeds tot mynent zie.
Voor my, ik zeg het zyn maar zotten,
Wel dubbelt waardig dat de menschen met haar spotten
Neen, myn heer heeft meer verstand,
Dan dat hy spreeken zou, met zulk een smaad en schand,
Van luiden, die zo hoog voor and'ren zyn verheven.
Hy weet wat achting dat men haar behoort te geeven.
Hy weet dat myn Apol, zyn Mars niet schuldig is.
Mevrouw, myn Mars! ha.. Mars! dat 's een geheimenis?
Maar myn heer op wat beroemde tochten,
Hebt gy voor uwe naam, gelukkiglyk gevochten?
Zoud 't konnen zyn, dat ik 't geluk wel had gehad,
| |
| |
Die eer myn heer, aan my zeer aangenaam zou veezen.
Ik weet, dat gy te land en water lang voor deezen
Gediend hebt; maar myn heer, waar was de laatste tocht
'k Heb die in Polen doorgebrocht.
Ha! neen, dan konden wy malkand'ren daar niet vinden.
Ik diende in Duytsland, met verscheide van myn vrinden.
Daar, 'k dank den Hemel, zo veel schoone dingen zag.
Waarachtig, 't ging daar heet. die alderlaaste slag...
Ho wilt daar niet van spreeken.
Dat was maar een ontbyt. wy hebben ... selleweeken
Daar na wel tienmaal meer...
'k Heb van dat zwaar beleg, met groote roem en eer
Veel hooren spreeken, en gy zult my zeer verplichten,
Zo gy de moeiten neemt, my net eens t'onderrichten,
Van die geschiedenisz' is my wel twintig maal
Verhaald, maarzo verwerd, dat ik'er in verdwaal,
En nooit daar van geen recht begrip heb konnen krygen.
Myn heer, om alle kleine omstandigheên te zwygen,
Na een beleg, waar in ik veel heb uitgestaan;
Weet, dat Nieuwheuzel aan ons over is gegaan.
Zo 't u belieft myn heer...
| |
| |
Wel 'k zal dan volgen u begeeren.
Nieuwheuzel heer, gans bloed! ô my wat was dat sterk!
Myn heer, Nieuwheuzel, heeft een Duivels buiten werk.
De wallen schriklyk hoog, die onbeleefde Turken.
Ja wel, ik was zo dol, zo dol, op deeze schurken.
Doen al de poorten toe, het ging'er lustig heet
Met schermutseeren. Wy slaan 't leeger, zo in 't breed,
Men maakte een battery, toen aan het kannonneeren,
En noch die zelfde nacht, begostmen t'approcheeren,
Om 't recht begrip hier van
Te hebben, werd vereischt, dat iemand wel moet weeten,
Hoe 't Land gelegen is, en hoe de plaatsen heeten..,
Ik zeg u met een woord, van boven is het hey;
Beneden aard, de stad van acht'ren ... zo dat wy
De linie schuins... rechts... aan geene zy begreepen...
Maar 't aldermeeste daar de Turk door wierd beneepen,
Was dat het leger, of bataille, voor ons stond,
En in stagordening, op een gelyke grond.
De middeltroep aan 't voor marcheeren,
En de achterste om het volk te keeren...
Versta jy 't? 't was meer als gemeen...
Versta je 't? zeg myn heer?
| |
| |
Wat zegje neen myn heer! wel wat is dat te zeggen!
't Gebeurd wel honderdmaal. Maar om voort uit te leggen,
Het winnen van die plaats? men brak de bruggen af...
Straks toen de stad haar over gaf,
Wasse ons. Men zag tot 's vyands schanden
Ons daar victorieuslyk landen,
Rivier en haven, land, en vloot,
Was door het speeltonneel ter dood.
Hoe! vloot en haven? en is dat nu steden winnen?
Geschied dat op die wys? myn heer waar zyn uw zinnen?
Boert? geensins, dat is de lichtste weg,
't Is altemaal gegaan, net zo gelyk ik zeg.
In Poolen doet men 't licht heel anders, maar 'k durs zweeren,
Dat 't ongemaklik is den oorlog zo te leeren.
Gelukkige, die nooit slag, noch beleg'ring ziet.
Verfoejelyke eer! maar hoe! een Edelman kan niet
Gelyk kanalje, of als de lompe boeren leeven;
Hy werd tot hooger drift, door 't Ad'lik bloed verheeven.
Wie kan zo zonder ampt, in 't hoekje van den haard
Zyn tyd doorbrengen! Ha 't is altyd niet myn aard.
Neen, neen, men werd zo licht geen Officier verkooren.
En onderwyl zyt gy 't. Maar ik kan noch niet hooren,
Door welk een voorrecht; want gy spraakt zo ongegrond,
Van slag, belegering, en alles; zo terstond,
Dat ik zeer twyffel, of...
| |
| |
Voor luiden van bedryven,
Gelyk als wy zyn, moet de tong het minste blyven
Van al de leden; en wat my belangt, ik zeg,
't Is my meer moeiten, te verhaalen een beleg,
Als de aldersterkste stad, of vesting t'overwinnen.
Klaret, en Lysbeth uit.
Heel net ‘wat officier! Is hy wel by zyn zinnen!
Myn Dochter zyt gy daar? de vader van die Heer,
Die u zal trouwen is misschien alhier. Ik keer
|
|