Inhoudt van't Spel.
Onder de weynich uytsteeckende of geestige Spangjaars, en is de Maker van Luserus de Cormes nerghens na de minste, maar (mijns oordeels) een van de meeste te houden, want hy seecker en bedecktelijck de ghebreecken sijner Lants-lieden, an wijst, en straft. Desen ist die wy volghen in sijn eerste boeckje, daar hy de hoverdye (die haar-lie schijnt ingheboren te zijn) levendich afbeeldt in sijn kaale Joncker: nu also wy geen Spangjert en hadde, of om dattet de ghemeene man niet en souw hebben kunnen verstaan. Hebben wy dese namen, de plaatsen en de tijden, en den Spangjaart in een Brabrander verandert, om dies-wille-dat, dat volckjen daar vry wat nae swijmt. Den inhoudt hebben wy na onse ghewoonten, in vijven verdeelt.
Eerstelijck, Ierolimo Rodrigo vertelt sijn overcomste uyt Brabandt, zijn oorsaack het verschil van Amsterdam en Antwerpen, de verscheydenheden van't Volck, en haar zeden, en sijn voorighe gróótheyt: alles met een verwaande hóóchmoedicheyt. Robbeknol een verloopen Bedelaar neemt hy in sijn dienst, waar niet hy nae sijn ydele gróótsheyt byder straaten gaat brageeren, tot endelingh in de mis. Drie ouwe klouwers bewijsen met haar slechte manieren, spraack en kleedinghe, de oprechte slechtheyt der Amstelredammers, en de Tijdt, namentlijck de Sterfte over meer dan veertich Jaren.
Ten anderen, Ierolimo wel gheveeght zijnde, ontmoedt ande Vesten by de Mont van den Emstel, twee lichte Vrouwen, waar by hy den volmaackten Hovelingh speelt. Sy meer gheneycht tot sijn gelt als tot sijn schoone woorden, willen dat hy haar sal leyden op de Klieveniers-doelen, hy alsoo kouwt van Buydel als heet van Maagh, maackt veel blaeuwe en loghenachtighe uyt-vluchten, en scheyt na veel stuypens en neyghens, eerbiedelijcken: sy begecken den wech-gaande, en verhalen den oorspronck van haar ontuchtich en onghereghelt leven. Den hongherigen Robbeknol tijdt terwijl uyt bedelen: het welck hem soo gheluckte, dat hy sijn ledighen buyck, en sijn eerlijck-hertighe doch arme Meester daar met spijsde: en ginghen voort wel versaat zijnde, 'tsamen te ruste.
Ten derden, Robbeknol verhaalt den loop sijns levens, en sijns avontuurs, Ierolimo niet byder hant zijnde, soeckt, vindt en doorsnoffelt sijns Meesters Beurs dien hy rijck van vouwen en arm van penningen bevonden heeft. De drie koele Troevers verwijten elck ander haare feylen: ondertusschen luytmen der Steden-klock, al waar ter puye werdt ghekundicht en verboden op lijf straffe de