Schyn-heyligh
(1979)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
InleidingI Aretino's Hipocrito, Hoofts Schijnheiligh, Bredero's Schyn-heylighBredero's Schyn-heyligh wordt de lezer hier voor de eerste maal in een moderne editie aangeboden. Dat de tekst ontbreekt in de beide eerdere uitgaven van Bredero's verzameld werk, ligt aan het omstreden auteurschap, waarop ik hieronder nader zal ingaan.Ga naar voetnoot1 De titelpagina van de eerste druk (1624) vermeldt Bredero als auteur. Wat er niet bij staat, is dat het spel niet meer is dan een tamelijk getrouwe berijming van een tekst in proza van P.C. Hooft.Ga naar voetnoot2 Dat stuk op zijn beurt is een verkortende bewerking van een Italiaanse comedie: l'Hipocrito van Pietro Aretino.Ga naar voetnoot3 Over de laatste twee teksten, en in het bijzonder over de verhouding van Hoofts bewerking tot het stuk van Aretino, handelt mijn in 1973 verschenen proefschrift.Ga naar voetnoot4 Wie Schyn-heyligh wil bestuderen, krijgt dus te maken met tenminste drie teksten. a. Pietro Aretino's Hipocrito (HC) werd voor het eerst gepubliceerd in 1542.Ga naar voetnoot5 Het stuk behoort tot de zg. commedia erudita, waarin de traditie van Plautus en Terentius, en de daarop geïnspireerde neo-latijnse comedie, wordt voortgezet. Tezamen met Machiavelli, Ariosto en Bibbiena wordt Aretino gerekend tot de voornaamste blijspelauteurs van het zestiende-eeuwse Italië. L'Hipocrito is voor 1600 vier keer gedrukt. In het begin van de zeventiende eeuw, toen Aretino op de Index stond, verscheen het stuk nog tweemaal op naam van een ander. In mijn dissertatie heb ik aangetoond, dat Hoofts bewerking teruggaat op de druk van 1588.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 8]
| |
b. Hoofts Schijnheiligh (SHH) is overgeleverdwordt in een autograaf, die deel uitmaakt van de collectie Hooft-handschriften van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek.Ga naar voetnoot1 De datering ervan is niet nauwkeurig bekend. Een afweging van alle externe en interne gegevens leidt tot een plaatsing ‘met vrij grote zekerheid in de periode 1615-1618, met een zekere waarschijnlijkheid in 1617-1618, en met een ruime mate van onzekerheid op begin 1618.’Ga naar voetnoot2 De tekst is in de negentiende eeuw uitgegeven door Van Vloten, maar wel heel slordig.Ga naar voetnoot3 In onze editie wordt Hoofts werk parallel aan de tekst van de berijming afgedrukt, zodat de vergelijking van beide versies vergemakkelijkt wordt. Deze vergelijking heeft een reële grond, omdat de berijmde tekst vrijwel zeker op dit handschrift van Hooft teruggaat.Ga naar voetnoot4 Alles wijst erop dat de overgeleverde autograaf de eerste versie van Hoofts bewerking is.Ga naar voetnoot5 Alleen ten aanzien van de Voorreden ervan is het niet uitgesloten, dat er een klad bestaan heeft.Ga naar voetnoot6 Bepaalde fouten in de berijming (o.a. in de scènenummering) gaan terug op Hoofts manuscript.Ga naar voetnoot7 We weten echter niet, of de verbinding tussen Hoofts autograaf en de berijming direct of indirect is geweest: er kunnen afschriften tussen zitten, van Hooft zelf, van de berijmer of van anderen. Wel werd Hoofts eigen exemplaar in 1622 gebruikt door degene die het stuk ‘voorts soude doen rijmen,’Ga naar voetnoot8 wat erop kan wijzen dat er geen volledig afschrift in omloop is geweest. Enkele delen van Schyn-heyligh zijn in proza gebleven. Vergelijking van dit proza met de tekst van Hooft levert echter aanwijzingen op, dat de zetter van de druk van 1624 niet Hoofts autograaf voor zich had.Ga naar voetnoot9 Van deze passages moet dus in elk geval een afschrift bestaan hebben.
c. Bredero's Schyn-heyligh (SHB) is na de eerste uitgave van 1624 herdrukt in 1637. | |
[pagina 9]
| |
Deze druk is opgenomen in Bredero's Alle de wercken (1638). Het stuk maakt eveneens deel uit van Alle de wercken 1644 en 1678. Deze berijming heeft tot dusver weinig aandacht gekregen van de zijde der literatuurhistorici. De voornaamste handboeken noemen het werk niet, of vermelden slechts het feit van het berijmen. Alleen Te Winkel geeft een (negatief) oordeel: ‘Het geheel was zóó zwak, dat het vaderschap van het stuk wel niemand tot eer heeft kunnen verstrekken en Hooft er zijn eigen proza terecht boven verkoos.’Ga naar voetnoot1 Een ongunstig oordeel vinden we ook bij degenen die Bredero's auteurschap afwijzen. Hun opvatting komt nader ter sprake in het volgende hoofdstuk van deze inleiding. Er zijn verder twee artikelen waarin de berijming iets uitvoeriger wordt behandeld: dat van Eymael over het auteurschap en dat van mevrouw Thijssen-Schoute over de dokterskarikatuur.Ga naar voetnoot2 Eymael en Thijssen-Schoute zijn evenmin te spreken over de kwaliteit van de berijming. De eerste brengt de zwakheden ervan voor een deel terug op gebreken van het origineel. Volgens hem is l'Hipocrito geen stuk van grote komische kracht. ‘Het getal werkelijk vermakelijke tooneelen is uiterst gering; men zou het bijna eene tragi-comedie of liever een “blij-eindich spel” kunnen noemen.’Ga naar voetnoot3 Eymael wijst daarnaast ook op positief te waarderen passages in de berijming en hij meent dat het verschil met andere minder geslaagde werken van Bredero niet groot is.Ga naar voetnoot4 Toch erkent hij dat we in Schyn-heyligh te maken hebben met een ‘gebrekkigheid en onbeholpenheid die (...) grooter is dan in eenig ander spel van onzen eersten Comicus.’Ga naar voetnoot5 Ook Thijssen-Schoute vindt de berijming, ondanks een enkele aardige uitbreiding, ‘een mislukking.’Ga naar voetnoot6 In het derde hoofdstuk van deze inleiding zal ik proberen een genuanceerder oordeel te vellen over de kwaliteiten van het stuk. Hier merk ik alleen nog op, dat Eymaels kritiek op l'Hipocrito mij beïnvloed lijkt door de sterke voorkeur voor ‘realisme’ in het blijspel, die de Nederlandse literatuurbeschouwers sinds Bakhuizen van den Brink kenmerkt. Men is daardoor geneigd een intrige-comedie lager aan te slaan dan een zeden-comedie of een karakter-comedie. L'Hipocrito is in de eerste plaats een intrige-comedie. In mijn proefschrift heb ik het spel gekenschetst als overwegend amusant; levendig, maar zonder veel verrassingen. ‘De | |
[pagina 10]
| |
handeling is niet vaak dwaas of kluchtig, het lijkt me dat het stuk zelden zal opwekken tot een schaterlach, maar het is wel onderhoudend, het nodigt de toeschouwer uit tot een geamuseerd volgen van het steeds onoplosbaarder worden der verwikkelingen en van de wijze waarop tenslotte alles, zoals het behoort, op zijn pootjes terecht komt.’Ga naar voetnoot1 De kwaliteiten van Hoofts bewerking verschillen niet essentieel van die van l'Hipocrito. Wel had Hooft niet steeds een gelukkige hand in het schrappen van de scènes, maar daar staat tegenover, dat hij ook aantrekkelijke elementen heeft toegevoegd. Wat de berijming aangaat, geef ik, vooruitlopend op hoofdstuk III, als mijn mening dat deze in geen geval alle positieve kanten van het origineel te niet doet. |
|