Rodd'rick ende Alphonsus
(1968)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
Toe-gift.Meesters der Reden-rijcke Kunst,
Royt uyt u oordeel, haat en gunst,Ga naar voetnoot2
En daar ghy schoon ons feylen siet,
Ghedencktse doch ten quaatsten niet:
5[regelnummer]
Niemand kan meerder als hy magh,
Hoe wel ment liever beter sagh.
Wy hebben met ons ringhe kracht,
Ons swack vermoghen voort ghebracht.
Dus doet nu so ghy billigh souwt,
10[regelnummer]
Het slechtst verwerpt en 'tbest behouwt,
Soo 'tnutte Bijtje Honigh pluyckt,
Daar Spinne quaat fenijn wt suyckt.
De lebbighe verdurven LienGa naar voetnoot13
Al 'tgoed met snoode ooghen sien,
15[regelnummer]
En trecken uyt een zoet vermaack
Een droefheyd en een bitt're smaack.
Den dwarsen Soyl' stouwt misprijst,Ga naar voetnoot17
Dat elck voor braaf vonnist en wijst.
Op Venus dans hy spytigh sprack,
20[regelnummer]
Om dat haar muyl slech gaf een krack.Ga naar voetnoot19-20
Het is den noesten schemper pijnGa naar voetnoot21
Dat yets souw onghelastert zijn.
Soo yemand in het minste faalt,
Sijn schotse Tongh dat steets verhaalt.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Het gheen voor Vrienden is ghemaackt,
| |
[pagina 201]
| |
Wat schaad dat, oft den Vyandt wraackt?
Het blijft lijckwel in sijn ghestalt.
Alst maar den Vromen wel ghevalt,
Soo hebben wy ghetroffen 'tpunt
30[regelnummer]
Daar wy't op hadden recht ghemunt:
Ga naar margenoot+Want selden vintmen eenigh Man,
Die't elck te pas wel maacken kan.
Den Schelder is seer ongherust,Ga naar voetnoot33
En lastert veel uyt schempens lust,
35[regelnummer]
Ghelucktet dan dat hy't eens raackt,
Daar blijft gheen dinghen onghelaackt.
Hy oordeeldt dan heel onbeleeft,
Van 'tgheen hy gantsch gheen kennis heeft:
Die soo verkeert, berispt en smaalt,
40[regelnummer]
Wert met sijn eyghen wel betaalt.
De wetenschap tot hooghmoedt drijft,
En soo't de stoute rijckdoom stijft,
De eyghen-liefd' hem soo vergrimt,
Dat hy op elck bits schrolt en schimpt.
45[regelnummer]
Ghemeene Lien en acht hy niet:
Maar op het groots sijn hoogh-hert siet:Ga naar voetnoot46
Brenght yet sijn minder gheestighs voort,Ga naar voetnoot47
'tWerdt met onlust van hem ghehoort.
Juyst of Natuur met groot onrecht,
50[regelnummer]
Den armen had gheschapen slecht:Ga naar voetnoot50
Maar 'tstrengh gheweldt, verdruckt, verbluft,
Het Kunst-vondrijck vruchtbaar vernuft.
Want om sijn Bloed den Rijckaart bouwt,
Den wysen Kalis selschap schouwt;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Van dit hovaardigh trots gheslacht,
Wert goed-aarts raat met smaat veracht.
Den kieschen kan men niet voldoen,Ga naar voetnoot57
Maar bleef een yder byde schoen,
Of by 'tgheen dat hy wel verstaat,
| |
[pagina 202]
| |
60[regelnummer]
Hy sprack met wyser rijp beraat.
Maar menigh pocht met sijn verstant,
Int klappen van een anders schant:
Daar 'tswetsen hy soo fijn bekleedt,Ga naar voetnoot63
Dat 'tschijnt dat hy't al beter weet.
65[regelnummer]
Dits der gheleerden Narrery,
Den Gaaren-wat sijn hovaardy,Ga naar voetnoot66
Den snorckers alderweytste pracht,
Den slappen al haar sterckste kracht,
De mientemans daagh'lijcksche kouwt,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
De arme 'tgift dat hy uyt-spouwt:
Doch elck, hoe nauw hy 'tquaat bemerckt,
Eerder lachtert dan beter werckt.Ga naar voetnoot72
De Wijsheyt duydt het quaadt int goet,
De Liefde alle smaat versoet,
75[regelnummer]
De Reden keurt uyt veel het best,
En houwt na waarden al de rest.
Siet, leest, merckt, verstaat, onthouwt,
'tBeste niet roemgierigh wraackt,
Toont als ghy 'tghebreck aanschouwt,
80[regelnummer]
Dat ghy 'tselfde beter maackt.
Ghedicht en voleyndt int Jaar sestien-hondert en elf.
Door G. Adriaansz. Bredero.
't Kan verkeeren. |
|