Rodd'rick ende Alphonsus
(1968)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Ga naar margenoot+Ghedicht,Ter eeren den E. Garbrant Adriaansz. Brederode, op syne Rodderick ende Alphonsus. Indien het Vriendtschaps trouw verbondt
Van Pythias, wel eertijts kondtGa naar voetnoot2
Tot inderlijck medoogh' 't Tyrannigh hert vercrachten,Ga naar voetnoot3
(Dat hy woud' zijn hun derde Vriendt)
5[regelnummer]
Aansiende dat hy onverdiendtGa naar voetnoot1-5
Voor Damon sterven woud'; die sijn beloft betrachten:
Hoe seer behoort dier, Vrientschaps Schat,Ga naar voetnoot7
Dan zijn gheviert, en hebben vat,
Int oprecht edel hert, van onghemeene sinnen;
10[regelnummer]
Dat (g'lijck Sons warmt de Vruchten voet,)
Der Menschen herten door Liefd's gloet
Ghemeensaam t'samen bindt, door weder-zijds beminnen.
Doch Vriendtschaps Liefd', en Minne blindt,
Men zonderlingh verscheyden vindt:
15[regelnummer]
De Vriendtschaps trouwe Liefdt, oprecht, gul, openhertigh,
Gants ongheveynst, zijn lieven Vrundt
Soo veel goets als sich zelven gunt,
Bruyckt alle goet ghemeen, goetdadigh en bermhertigh:
De Min; een zonderlingh beroert,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Die ons van Reden gants vervoert,
En na 't verkoren Schoon, so noest en woest doet haacken,
| |
[pagina 78]
| |
Dat ons ziel selfs onmachtigh sweeft;
Is liever daarse lieft, als leeft,
Gants inghenomen van't inbeelde schoons vermaacken;
25[regelnummer]
Lyden Ghesellen 'tgheener uur.Ga naar voetnoot26
De Min bemindt om loon, op hope van ghenieten;
Niemandt verlaat 'tgheen hy bemindt,
Ten baat noch Broeder, noch goedt Vrint,
30[regelnummer]
(Men is sich self naast,) hoe seer 'thun soud' verdrieten.
Alphons die Vrunt van kindts been af
Met Rodd'rick was, seer haastigh, straf,
Hun vrundtschap aver-oudt met felle woorden scheyden;
Om de gheliefd' Elysabeth,
35[regelnummer]
Waar beyd' hun liefd' was opgheset:Ga naar voetnoot35
Wat hebt ghy blinde Min! al Oorloghs gaan bereyden;
Ghy die óón reen oft onderscheytGa naar voetnoot37
De Menschen wufte zin beleydt:Ga naar voetnoot38
En doet dat meest gheniet, die't vake minst is waardigh;
40[regelnummer]
Ga naar margenoot+Den douw (men seyt) sich neder-stort,
En valt so haast op struyck verdort,
Als op een schoone Bloem, gheciert met verwen aardigh.
Rodd'rick gheniet sijn lieve lust:
Sijn liefd' met weer-liefd' werdt gheblust;
45[regelnummer]
(De meeste vreucht die'r is in 'sWereldts rondt te vinnen)
Alphonsus wat hy doet of laat,
(Hoe wel hy beyd' hun 'tleven baat)
Nochtans en kan hy Liefs gheliefde liefde winnen.
'kHeb dickmaals by my self ghedocht,
50[regelnummer]
VVat inde Mensch 'tverkiesen wrocht,
Soo sonderlingh, en maackt in Liefd' hem so verslonnen;Ga naar voetnoot51
Oft ons natuure daar toe dringht:
Oft ons de Parque daar toe dwinght,
'kEn heb ghenoeghent noyt daar reden af ghevonnen.
| |
[pagina 79]
| |
55[regelnummer]
Doch met verlangh' en goed' aandacht,
Dees rechte reden ick verwacht
Naarkompt tghebroken Snaar-gheluyt,Ga naar voetnoot58
Van Nazoos wel ghestelde Luyt,
60[regelnummer]
En singht in duytsche Taal een and're Konst der Minnen.
Gaat voort, vervolght den Lauren Croon;
Haast wert met wel verdiende loon,
d'Oprechte Liefd' beloont u veerssen die zoet vloeyen;
Elck heeft sijn tijt; 'tmoet zijn verwacht,
65[regelnummer]
Het comt wel dickwils onverdacht,
Dat gun u Godt naar wensch, in Heyl en Liefd' te Bloeyen.
Men spieghelt sacht aan anderen.
|
|