Moortje en Spaanschen Brabander
(1999)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 411]
| |
Verantwoording van de editieDeze uitgave gaat terug op de oudst bekende druk van beide teksten. Voor Moortje is dat de druk van 1617 bij Cornelis Lodewijcksz vander Plasse, Bredero's vaste uitgever. Als werkexemplaar bij de voorbereiding van deze editie gebruikte ik de tekst in de uitgave van Minderaa en Zaalberg (1984), die een tekstgetrouwe weergave zou bieden van het exemplaar onder signatuur 853 g 6 in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Ter controle daarvan heb ik hun tekst nauwkeurig vergeleken met het exemplaar van dezelfde druk uit 1617 in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam, signatuur 461 f 84).Ga naar voetnoot* Volgens de verantwoording van Minderaa/Zaalberg zou dit identiek zijn aan het Haagse exemplaar. Ik trof echter een zeer groot aantal afwijkingen aan, voornamelijk in de interpunctie. Toen ik deze weer naast het Haagse exemplaar legde, bleken de genoemde exemplaren van de oude druk inderdaad overeen te komen; de editeurs uit 1984 hadden veelvuldig in de tekst ingegrepen zonder dit in de tekstkritische aantekeningen te verantwoorden. In de hier aangeboden tekst zijn deze ingrepen ongedaan gemaakt, dan wel alsnog in de tekstkritische aantekeningen verantwoord. Ik ben er wel van uitgegaan dat hun mededeling klopte dat er alleen sprake is van tekstverschil in het voorwerk van de vijf bekende exemplaren van de eerste druk. Ik heb deze exemplaren, behoudens de twee genoemde, niet opnieuw met elkaar vergeleken. Het Leidse exemplaar heeft in de lijst van personages des Vaders Makelaar, de overige exemplaren de Vaders Makelaar; het Amsterdamse heeft in r. 1 van het laatste lofdicht zeden, terwijl elders reden voorkomt. Er is hier kennelijk tijdens het drukken gecorrigeerd. Ik volg hier de correctere vorm des respectievelijk reden. Varianten uit latere drukken, die trouwens alle van na de dood van Bredero dateren, zijn overeenkomstig de editieprincipes van de Deltareeks niet opgenomen. Bij de Spaanschen Brabander ligt de kwestie van de tekstkeuze gecompliceerder. Naast een gedateerde druk uit 1618 is er een druk zonder vermelding van | |
[pagina 412]
| |
jaar. Lange tijd is de laatste aangezien voor de eerste druk, die dan uit de herfst van 1617 zou stammen. De uitvoerige discussie over de prioriteit van deze twee uitgaven wordt door Stutterheim in zijn uitgave uit 1974 weergegeven.Ga naar voetnoot* Hij weegt alle argumenten tegen elkaar af, en houdt uiteindelijk een slag om de arm, al kiest hij zelf voor de editie-1618 als basis voor zijn uitgave. Ik acht de gronden waarop de ongedateerde druk als de oudste is aangemerkt, uiterst zwak. Als ‘1618’ een latere druk zou zijn, is het bijvoorbeeld vreemd dat in het uitvoeriger voorwerk ervan, met de in de editie-z.j. ontbrekende ‘Reden’ en het gedicht ‘Tot den leser’ van Bredero zelf, elke indicatie van die veronderstelde eerdere uitgave ontbreekt. Het is niet uitgesloten dat de ongedateerde editie op een ander handschrift teruggaat dan de druk uit 1618. Het aantal tekstverschillen is echter niet bijzonder groot en in verreweg de meeste van die gevallen heeft 1618 een betere lezing. Met de keuze voor de druk van 1618, eveneens op de markt gebracht door Vander Plasse, zijn we er echter nog niet. H. Prudons verdienste is het te hebben ontdekt dat er nogal wat verschillen bestaan tussen de overgeleverde exemplaren van deze uitgave. Naderhand zijn Prudons bevindingen door anderen nog aangevuld en gecorrigeerd.Ga naar voetnoot† We hebben hier te maken met wat men correctie-op-de-pers noemt. Dat is een praktijk die in de tijd van de handpers vaker voorkomt. Terwijl men bezig is de voor- dan wel de achterzijde van een vel te bedrukken, wordt het drukproces stopgezet om iets te corrigeren in de op de pers liggende drukvorm, die normaliter de helft van de bladzijden van een katern bevat. Nadat een of meer correcties zijn aangebracht en de vorm weer is vastgemaakt, wordt het drukken voortgezet. De reeds afgedrukte vellen met de ongecorrigeerde versie gooit men echter niet weg. Papier was toen de grootste kostenpost bij het maken van een boek. Zo kan het gebeuren dat in het ene exemplaar van een editie iets ongecorrigeerd is, terwijl dezelfde plaats in een ander exemplaar een verbetering bevat. Bij elke kant van een vel druks (de zogenaamde buiten- dan wel binnenvorm) kan iets dergelijks plaatsvinden. Men kan dus niet spreken van een gecorrigeerd exemplaar uit een bepaalde oplage, maar slechts van al of niet gecorrigeerde vormen binnen een exemplaar. Correcties komen vaak in groepen voor, afhankelijk van welke bladzijden bij elkaar in één drukvorm op de pers gelegen hebben. Het is ons oogmerk de tekst af te drukken zoals de auteur die gewild heeft. Dat vormt ook de rechtvaardiging van het verbeteren van evidente zetfouten. Bij varianten is het echter soms moeilijk uit te maken wat de betere redactie is. Moet listich in vs. 1030 als correcter beschouwd worden dan lustich dat elders | |
[pagina 413]
| |
op die plaats staat? Dat is een kwestie van interpretatie en dus voor discussie vatbaar.Ga naar voetnoot* En zelfs als we de richting van de verbetering aannemelijk kunnen maken, blijft het de vraag of de auteur zelf, dan wel een eigenwijze corrector er de hand in gehad heeft. Een editeur moet echter knopen doorhakken. Om te veel subjectiviteit te vermijden, hanteer ik een paar pragmatische stelregels: 1. Bij een duidelijk inhoudelijke of prosodische verbetering acht ik ingrijpen van de schrijver aannemelijk. Een corrector ter drukkerij heeft bij zoiets minder belang dan de auteur zelf en zal bovendien vaak de competentie ervoor missen. 2. Als tenminste een van de varianten binnen een bepaalde drukvorm aangemerkt wordt als een door de auteur zelf gewenste verbetering, geldt de gehele drukvorm als een verbeterde redactie en worden ook de overige varianten als een bedoelde correctie aanvaard. In de wetenschappelijke editie van Stutterheim uit 1974 zien we een andere aanpak. In afwijking van het voorstel dat in 1970 door mij was geformuleerd voor de behandeling van de varianten, differentieert Stutterheim op interpretatieve gronden tussen de gevallen in de buitenvorm van vel d van het Haagse exemplaar, terwijl hij deze vorm wel als een latere correctiefase erkent. Drie van de zes lezingen die daar worden gevonden neemt hij over, voor drie andere prefereert hij de variant in andere exemplaren. Ik volg hem daarin dus niet. Van de editie-1618 zijn zeven exemplaren bekend. Deze druk in quartoformaat bevat twee katernen voorwerk en zeven katernen, gesigneerd a tot en met g, met de tekst. Er zijn varianten ontdekt in de binnenvorm van de tweede katern van het voorwerk, in de binnenvorm van b, de buitenvorm van c, de buiten- en de binnenvorm van d en de binnenvorm van g. Uiteraard kan het toeval hier een rol hebben gespeeld: het is niet uit te sluiten dat er bij een groter aantal overgeleverde exemplaren meer verschillen aan het licht zouden komen. Een deel van de gevonden varianten komt waarschijnlijk niet voort uit een bewuste ingreep, maar heeft een technische oorzaak. Dat geldt voor verschuivingen in het zetsel met als gevolg verschillen in spatiëring en in de positie van de persoonsaanduidingen. Een bijzonder geval vormen al of niet ontbrekende apostrofs. Bij het vergelijken van de verschillende exemplaren van deze druk kwam ik op overeenkomstige plekken apostrofs tegen die zichtbaar, vaag zichtbaar, gedeeltelijk zichtbaar, slechts als blinddruk zichtbaar of geheel onzichtbaar waren. Dat maakt deze gevallen ongeschikt om de volgorde van variante versies te bepalen. In verband daarmee heb ik, waar een duidelijke open plaats voor een apostrof binnen het woord aanwezig was, de apostrof als bedoeld | |
[pagina 414]
| |
beschouwd en deze stilzwijgend ingevoegd. Dat geldt bijvoorbeeld voor het door Prudon genoteerde wack re tegenover wack're en verdobb len tegenover verdobb'len. Bij geïsoleerde varianten waarvan de volgorde van correctie niet te bepalen is (zoals 'tSpel tegenover 't Spel op blad 7 verso van het voorwerk - beide zijn normaal in Bredero's spelling), volg ik de lezing van het exemplaar waarop mijn editie voor het overgrote deel berust. Dat is om praktische redenen het exemplaar van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, berustend in de ub-Leiden onder signatuur 1091 b 23, waarop ook de editie van Stutterheim teruggaat. Diens tekst gebruikte ik als werktekst. Ik heb zijn tekst regel voor regel vergeleken met een fotokopie van het exemplaar Yi 920 van de Bibliothèque Nationale te Parijs, dat tot dusver niet in het onderzoek was betrokken. De gevonden afwijkingen kwamen, voorzover het geen slordigheden van Stutterheim betrof, overeen met het Amsterdamse exemplaar Port. Toon. 57-17. Stutterheim heeft helaas nogal wat steken laten vallen. Ik heb dankbaar geprofiteerd van de lijst van afwijkingen tussen diens editie en de legger ervan, mij ter beschikking gesteld door H.W. de Kooker. Aan diens opgave heb ik nog wat gevallen kunnen toevoegen. Naderhand heb ik uit het exemplaar Gent bl 68806 en het exemplaar in de Bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (signatuur g 812; in dit exemplaar ontbreken de katernen c en e geheel en de bladen 1 en 4 van f) een steekproef getrokken door van elke binnen- en buitenvorm een bladzijde te collationeren, alsmede de complete vormen waarin eerder varianten waren gevonden. Niet alle varianten binnen de editie-1618 leveren een keuzeprobleem voor de editeur op. Verschoven zetsel bij de persoonsaanduidingen (blad b4 recto en d3 verso) hoort in de categorie van de evidente drukfouten die in elk geval worden gecorrigeerd. Aangezien afkortingen in mijn editie worden opgelost, verdwijnt bij de tekstweergave het feit onder tafel dat uitsluitend in de g-katern van het Haagse exemplaar tweemaal een afkorting staat die elders ontbreekt. Hetzelfde geldt voor de incomplete custode in de b-katern van het Amsterdamse exemplaar Port. Toon. 57-17. Dat alleen het Gentse exemplaar de correctere binnenvorm van b bevat, maakt voor het keuzeprobleem niets uit. Dit betekent dat uiteindelijk alleen zeventien variante lezingen in de buiten- en binnenvorm van d als relevant overbleven. De binnenvorm van d geeft blijk van twee correctiefasen. De oudste redactie vinden we in de exemplaren ub-Amsterdam Port. Toon. 57-17 en bn Parijs Yi 920 (in aansluiting bij Prudon duid ik deze versie in de tekstkritische aantekeningen aan als b 1). In het Gentse exemplaar (hier aangeduid als b 4) is na vrienden (vs. 1063) een komma toegevoegd en is de zetfout dns (vs. 1164) verbeterd tot dus. De vier overige exemplaren hebben hier een verdergaande correctie in woordkeus of woordvolgorde met elkaar gemeen. (Die versie wordt hieronder aangeduid als b 2.) Op grond van de hierboven aangegeven stelregels | |
[pagina 415]
| |
neem ik deze laatste redactie over, die mede gevonden wordt in het door Stutterheim gebruikte Leidse exemplaar. De buitenvorm van d vertoont in één exemplaar (kb Den Haag 853 g 5) afwijkende lezingen. In aansluiting bij de door Prudon geleverde argumenten beschouw ik deze versie (door hem b 3 genoemd) als het resultaat van bewust aangebrachte verbeteringen. De consequentie van mijn tweede stelregel is dat ik ze alle overneem en voorbijga aan Stutterheims inhoudelijke weging van de afzonderlijke gevallen. In de tekstkritische aantekeningen vermeld ik de varianten in de door mij niet gevolgde redactie(s) binnen de editie-1618. Bij de weergave van de tekst van de twee stukken worden verder de volgende principes gehanteerd. De gotische druk van de twee spelen wordt uiteraard omgezet in de huidige romein; de dubbele gotische komma // voor dubbelrijm blijft echter als zodanig gehandhaafd. Wisseling van lettertype wordt zoveel mogelijk door een analoge wisseling weergegeven, verschillen in formaat (speciaal in het voorwerk) worden niet gevolgd. De koptitels in het voorwerk zijn genormaliseerd door ze in kapitaal af te drukken. De punt na koptitels is niet overgenomen. De toenmalige typografische conventie om de eerste letter na een sierletter kapitaal te drukken, is niet gevolgd. Inspringingen aan het begin van een versregel zijn niet overgenomen. De namen van de sprekende personages, in de oude druk vaak afgekort en niet consequent gespeld, zijn geüniformeerd en in klein kapitaal afgedrukt. Men lette erop dat in oude toneelteksten de eerste claus van een scène toebehoort aan de toneelfiguur die als eerste genoemd staat in de opgave van ten tonele aanwezige personages. De naam van deze spreker is in onze uitgave in klein kapitaal weergegeven, die van de overige aanwezigen cursief. Toneelaanwijzingen zijn genormaliseerd door ze steeds cursief, met de namen voluit, boven de versregel te plaatsen. Is een vers over twee of meer personen verdeeld, dan krijgt elke claus een nieuwe regel, terwijl door inspringing de eenheid van het vers voor het oog gehandhaafd blijft. In de zeldzame gevallen dat een versregel niet met een hoofdletter begon, heb ik de kleine beginletter stilzwijgend in een hoofdletter veranderd. De weinige afkortingen in de tekst worden aangevuld zonder verantwoording in de aantekeningen. Evidente zetfouten worden verbeterd met verantwoording in de aantekeningen. Sommige correcties komen als zodanig al in de zeventiende-eeuwse herdrukken voor. De oorspronkelijke spelling, hoe inconsequent die ook is, wordt behouden. Een uitzondering vormt het gebruik van u en i in medeklinkerpositie respectievelijk v en j in klinkerpositie. Daar heb ik de spelling aangepast aan het huidige gebruik. Op analoge wijze is de w met klinkerfunctie gecorrigeerd tot uy, de normale spelling waar wij een ui schrijven. Men houde er rekening mee dat de functie van de leestekens in de zeventiende eeuw | |
[pagina 416]
| |
verschilt van het huidige gebruik. Zo wordt de dubbele punt gebruikt waar wij een puntkomma zouden plaatsen en worden uitroepen beginnend met wat of hoe vaak afgesloten met een vraagteken in plaats van met een uitroepteken. De vaak slordige en onvolledige aanduidingen van bedrijven en tonelen zijn gehandhaafd. Ze bemoeilijken de lectuur niet direct. Wel zijn ze nauwelijks bruikbaar om op een duidelijke manier naar bepaalde tekstgedeelten te verwijzen. In de verklarende aantekeningen bij de twee teksten leun ik zwaar op het werk van mijn voorgangers. In de loop van de laatste anderhalve eeuw hebben vele filologen hun licht laten schijnen over lastige pasages in beide werken. De resultaten daarvan zijn neergeslagen in de belangrijkste uitgaven van de teksten. Onmisbaar is bijvoorbeeld het uitvoerige commentaar bij Moortje van F.A. Stoett uit 1931, dat blijk geeft van een fabelachtige kennis van de zeventiende-eeuwse taal en werkelijkheid.Ga naar voetnoot* Minderaa en Zaalberg hebben voor hun editie in de reeks van Bredero's Werken dankbaar gebruikgemaakt van het onderzoek van Stoett en ik treed weer in hun voetspoor. Voor de Spaanschen Brabander gebruikte ik vooral de ruim van commentaar voorziene uitgaven van Stoett/Damsteegt, Prudon en Stutterheim, met nadruk op de laatste. Zeer behulpzaam was het ter beschikking komen van een cd-rom van het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Mijn toelichtingen zijn, gezien de doelstelling van de Deltareeks, beknopter dan die in deze eerdere wetenschappelijke uitgaven. Ik heb het verschaffen van achtergrondinformatie beperkt tot wat mij strikt noodzakelijk leek. Een didactische aanpak, waarbij de lezer van alles wordt geleerd over de zeventiende-eeuwse taal en samenleving, hoorde niet in deze uitgave thuis. Ook discussies tussen vakgeleerden vielen buiten mijn bestek. Voor uitvoeriger commentaren kan de geïnteresseerde lezer zich desgewenst wenden tot de beschouwingen achterin de uitgaven van Stoett, Zaalberg/Minderaa, Prudon, Damsteegt en Stutterheim. Mijn doel was slechts de teksten zelf weer goed verstaanbaar te maken en zo het genoegen van de lezer te dienen. Ik heb ze daarom wel in ruime mate van woordverklaringen voorzien. Als in de annotaties drie puntjes tussen de geciteerde woorden staan, worden de daar weggelaten woorden mede verklaard; als er een liggend streepje tussen staat, betreft de verklaring alleen de geciteerde woorden. De vertalingen zijn vaak letterlijk overgenomen uit een van de eerdere edities. Het heeft geen zin moeizaam een synoniem te verzinnen, indien er reeds een volstrekt adequate verklaring gevonden is. Alleen bij uitzondering, als het om een bijzondere of omstreden interpretatie gaat, vermeld ik mijn bron. | |
[pagina 417]
| |
De bibliografie in deze uitgave bevat de literatuur waarnaar in noten en aantekeningen wordt verwezen. De edities van Stutterheim en van Minderaa/ Zaalberg doen opgave van vrijwel alle relevante literatuur over Spaanschen Brabander en Moortje die is verschenen tot respectievelijk 1974 en 1984. Recentere literatuur is te vinden via de lopende Bibliografie van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap (bntl). |
|