Moortje en Spaanschen Brabander
(1999)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 212]
| |
Tot den goetwillighen leserGa naar voetnoot+1Indien de mensche soo goedtaardich waare gheschapen, dat sy vaardigerGa naar voetnoot1 2waren int verbeteren, en tragher int berispen van yemants ghebreken, soGa naar voetnoot2 3souden sy de volmaacktheyt des alderhoochste nader komen, en haarGa naar voetnoot3 4zieltjes in alle deelen verbetert sien. Maar laas! ons is uyt der natuure dieGa naar voetnoot4 5kranckheyt inne-geboren, dat wy eer de splinter in eens anders, als deGa naar voetnoot5 6balck in onse eyghen óóghen vermercken. O tastelijck ghebreck, voorGa naar voetnoot6 7gheen ghebreck bekent, een yder liefkoost en vleyt sijn selven in sijneGa naar voetnoot7 8dwalingh, en straft met alle strengheyt de doolinghe van sijn even naas-Ga naar voetnoot89ten. Wat zijn wy verkeerde, blinde, en gunstighe Rechters, in het kreu-Ga naar voetnoot910cken, en bedecken van onse misdaden? en wat zijn wy onrechtveerdigheGa naar voetnoot10 11Beulen en helsche Tierannen in het uyterste vervolghen en 'tschavoteerenGa naar voetnoot11 12van eens anders lelijckheden? dit weten wy arme schepselen met een cie-Ga naar voetnoot1213relijcke deck-mantel aardich te bekleden, gelijck als of wy Godt daarGa naar voetnoot13 14mede een aangename dienst aan deden, niet eens overlegghende dat wyGa naar voetnoot14 15van binnen ons soo veel hebben te herstellen en verschicken, dat wy buy-Ga naar voetnoot1516ten ons selven niet eens behoeven te treden om werck te vinden, vermidtsGa naar voetnoot16 | |
[pagina 213]
| |
17in een ygelijcks tuyn genoech te doene valt. Maar wat ist? Een yder sietGa naar voetnoot17 18uyt, en niemant siet in: In dese ghemeene Heer-baan heb ick my soo verreGa naar voetnoot18 19verlóópen, dat ick (na de ghewoonte van veel Dichters en Schryvers) met 20ander lieden fauten gesocht hebbe te proncken. Want ic stel u hier naack-Ga naar voetnoot2021telijck en schilderachtich voor óógen, de misbruycken van dese laatste enGa naar voetnoot21 22verdorven werelt; de ghebreckelijckheyt van onse tijdt: En de Kerck, enGa naar voetnoot22 23straat-maare mishandelinghen van de gemeene man: doch onder andere,Ga naar voetnoot23 24heb ick mijn eyghen bekende swackheyden niet vergeten, biddende denGa naar voetnoot24 25Almogende, dat hy de myne, en den uwen, ghenadelijck wil te hulpe 26komen, want hem ist bekent, dat ick dit niet uyt haat, noch om yemandt 27te vertoornen noch te verbitteren, maar om my en alle menschen te ver-Ga naar voetnoot2728lustigen en verbeteren gedicht en gheschreven hebbe. Isset sake dan datGa naar voetnoot28 29ick eenighe vrome, oprechte, deghelijcke en deuchdelijcke lieden, onver-Ga naar voetnoot2930hoets, en buyten mijn weten hebbe vergramt, ick versoeck neffens deseGa naar voetnoot30 31ernstelijck, dat sy't mijn onbedochtheyt en kleyne kennisse wijten, enGa naar voetnoot31 32myne vergrypinghe met een beter verschoonen; soo sal ick ghedwonghenGa naar voetnoot32 33zijn haar goede voorgangh te volghen, en myne haters, achterklappers, enGa naar voetnoot33 34lasteraars beschuldingen en bescheldinghe gheduldelijck te dragen; enGa naar voetnoot34 | |
[pagina 214]
| |
35met een wel-ghetroost gemoedt sachtsinnich opnemen, en soetjes by mijnGa naar voetnoot35 36neder-setten: want soo weynich als mijn de onverdiende lof van myne alGa naar voetnoot36 37te gunstighe, my kan vorderen; immers, en alsoo luttel kan my schadenGa naar voetnoot37 38den laster der kenschuldighe, der eensydighe, der nydighe, die ingheno-Ga naar voetnoot3839men zijnde met quaatwillicheyt en vooróórdeel, gheene dingen, hoe 40goedt oock datse souden mogen zijn, onveracht noch onbescholden 41laten. Maar daar-en-teghen de vrye, de sye-lóóse en verstandige, en kreu-Ga naar voetnoot4142nen sich niet, aan onbescheyden vonnissen van soodanigen volckjen, syGa naar voetnoot42 43onderscheyden, sy schiften, sy siften, sy keuren, sy kiesen, en beproevenGa naar voetnoot43 44der saken waardicheyt aan de ongevalschte waarheyt. Het heeft eenigeGa naar voetnoot44 45rechtsche of averechtsche gheleerde Doctoren, met sommighe hypokryte-Ga naar voetnoot4546sche schijn-heylighe ghelieft, onse Spaansche Brabander in sijn eere teGa naar voetnoot46 47spreecken, sonder dat sy de man ghesien noch gehóórt hebben. Daar overGa naar voetnoot47 48hebben wy besloten dat wy hem int licht wilden laten gaan, op dat hy hemGa naar voetnoot48 49by al de werelt, en insonderheyt mocht verantwoorden tegen de ghene,Ga naar voetnoot49 50die met een gheveynsde suyverheyt, hem van te schandelijcke oneerlijck-Ga naar voetnoot5051heyt by elck een verdacht ghemaackt hebben, op dat hare looghens enGa naar voetnoot51 52syne vromicheyt, sich openbaare. Ick, noch hy, en ontkenne niet, of hyGa naar voetnoot52 53heeft wel over hem dat te beroepen is, maar wien? en wat isser dat vol-Ga naar voetnoot5354maackt in alles is? daar is niets onberispelijcx, als Godt. Maar soo de ghe-Ga naar voetnoot5455meene Speelen van ouwts af, niet anders en verhandelden, als het gene byGa naar voetnoot55 | |
[pagina 215]
| |
56de ghemeene man ommegingh; so hebben wy dan na de kleyne ervarent-Ga naar voetnoot5657heyt, van de wereltlijcke dinghen ons volck niet hóógher doen sprekenGa naar voetnoot57 58dan sy en verstaan, of daghelijcx mede ommegaan. Dat is, een Smit van 59yser en koolen, een Schilder van sijn veruwen, een Schoen-maker van sijnGa naar voetnoot59 60leesten, het welck ons niet onvoeghelijck en docht: nu waren wy ghenoot-Ga naar voetnoot6061saackt volgens ons voorgenomen inhouwt, twee lichte Vrouwen spre-62kende te maken, de swaricheyt wel overdocht zijnde, vonden wy nietGa naar voetnoot62 63beters, dan datmen die van hare neeringh ooc souden laten spreken, al-Ga naar voetnoot6364soot oock wel te dencken en gelooven is, dat sy de Schriftuur niet al te kies,Ga naar voetnoot64 65te keurelijck en te scherpsinnich door-soecken, en meer met vleeschelijckeGa naar voetnoot65 66dinghen haar bemoeyen, dan datse met over-natuurlijck verstant, LandenGa naar voetnoot66 67en Luyden in de Waach-schale stellen. Is haar geylheyt wat ongebreydeltGa naar voetnoot67 68en slordich, wy zijn de eerste niet, de Griecken, de Latijnen, hebben't onsGa naar voetnoot68 69wel-lustelijc voorgedaan. Dat blijct aan Aristophene, Plauto, Terentio, enGa naar voetnoot69 70eenige andere onbeschaamde, die nochtans van de huydensdaachscheGa naar voetnoot70 71School-gheleertheyt, de jonghe jeucht voor klockspijs en leckerny inghe-Ga naar voetnoot7172gheven wordt, dit lóópt altsamen wel onbesproocken deur, maar 'tgheenGa naar voetnoot72 73op een Tonneel vluchtich wert verhaalt, wert by elckerlijck schier voorGa naar voetnoot73 74doot-sonde gedoemt, daar sy nochtans op straat, binnens huys, en eldersGa naar voetnoot74 75(God betert!) daglijcx veel erger hóóren, en doen. Sulcke, en dierghelijcke | |
[pagina 216]
| |
76schurfde schapen blaten aldermeest van de onreynicheyt, andere al teGa naar voetnoot76 77barmhertighe, en mogen niet veelen datmen de godlóóse vinders vanGa naar voetnoot77 78bedroch en schalckheyt, wat over de heeckel haalt. Ick kent, het is eenGa naar voetnoot78 79slapheyt in mijn, dat ick de eerelóóse-geen-noot-hebbende-moetwillige-Ga naar voetnoot7980Banckeroetiers (die haar goet aansien en ghelóóf by de lieden met eerenGa naar voetnoot80 81misbruycken, en diefs ghewijs de vromen 'tharen onbruyck arm en ellen-Ga naar voetnoot8182dich maken) niet en kan troetelen noch na de mondt spreken, ghelijcker-Ga naar voetnoot8283wijs alsser veel Fielen en Rabauwen doen, die de buyt 'tsamen staan, ofGa naar voetnoot83 84die an 'tselve evel sieck zijn, en wel lichtelijck den eenen dach of den ande-Ga naar voetnoot8485ren het op-gheven, en deurgaan sullen. Ick ben soo kleen als ick mach,Ga naar voetnoot85 86maar soo groot en goedt van ghemoedt, dat ick soo een stuckedrochs nietGa naar voetnoot86 87en kan toestaan soo een verdoemelijcke schelmery, noch ick en kan nietGa naar voetnoot87 88onbeklaagt noch onbeschreyt laten, de ghene die door onghevallen totGa naar voetnoot88 89een bedroeft verlóóp moeten komen. Nu heb ick 't inder waarheyt op nie-90mant in't besonder ghemeent, maar heb de kluppel int hondert blinde-Ga naar voetnoot9091lingh geworpen, luck raack, die ghetroffen is, volcht het Rijmpje. DoetetGa naar voetnoot91 92u seer, wachtet u meer.Ga naar voetnoot92 93Die beleeftheyt heb ick ghebruyckt, dat ick een ander tijdt hebbe ghe-Ga naar voetnoot9394nomen, op datmen te minder beduydenisse op de teghenwoordighe le-Ga naar voetnoot94 | |
[pagina 217]
| |
95vende en soude maken, ghelijck ick oock niet ghedaan en hebbe. De 96Brabantsche Tale heb ick tot geen ander eyndt hier in ghevoeght, als omGa naar voetnoot96 97haare arme hovaardy an te wijsen, dat sy also wel haar lebbicheden heeftGa naar voetnoot97 98als de botte Hollanders, die sy soo wel niet en konnen volghen, als wy-lie-Ga naar voetnoot9899den haare mis-spraack. Dit zijn dan vriendelijcke Leser, of Leserin, de 100oorsaken en de dinghen, die mijn hebben beweegt te doen drucken, mijnGa naar voetnoot100 101Brabander die van veelen lachterlijck belogen is, en die ick wensch datse uGa naar voetnoot101 102so wel mach behagen, als sy de beste en braafste lieden voor desen heeftGa naar voetnoot102 103gedaan, soo ick dat vermerck, sal ick my spoeyen om u.l. eerlangh eenGa naar voetnoot103 104kluchtigher en veel gheestigher ghemeen te maken. Hier mede wil ick uGa naar voetnoot104 105niet langer ophouden. Leest met lust, en trect tot uwen dienst het gheneGa naar voetnoot105 106dat u wel ghevalt, en gheeft my voor mijn groote en willighe moeyte, eenGa naar voetnoot106 107vriendelijck ghesicht, het sal loons ghenoech zijn.
108Voor uwen altijdts bereyden enGa naar voetnoot108 109jonstigheGa naar voetnoot109
110G.A. Brederode. |
|