CLXII Een Sekere Harts-tocht oft ontroeringe,
vvaer genomen uyt mijn vvoelende gedachten,
rechts voor mijn Op-trecken met het Vaandel
I: 519
Autobiografisch gedicht, geïnspireerd door Bredero's eerste optreden als vaandrig van de schutterij, dus voorjaar 1613. Vgl. Memoriaal, blz. 119.
Beginregel: De Eeren-Ampten zijn wel wens'lijck by de menschen,
Vindplaatsen: Groot Lied-Boeck 1622 III: 3; het Aendachtigh Liedt-boeck wordt aangeduid als 1622 III; Kalff 1890: 507; Knuttel 1929: 255; Van Rijnbach 1944: 279.
Omvang: 14 verzen.
Versvorm: alexandrijnen met gepaard rijm.
Rijmschema: a a b b c c enz.
- Op-trecken: Na het bezoek van de Prins van Oranje aan Amsterdam, maart 1580, werd de organisatie van de schutterij ingrijpend gewijzigd. ‘De stad werd verdeeld in 11 wijken, vijf aan de oude zijde en zes aan de nieuwe zijde. Aan het hoofd van iedere wijk werd een kapitein aangesteld, geassisteerd door een luitenant en een aantal lagere officieren. Boven de leiding van de wijken stonden de colonels, één voor de oude en één voor de nieuwe zijde. Een colonel generaal stond aan het hoofd van de gehele organisatie. Als adjudant was een luitenant aan hem toegevoegd. Dezelfde colonel was tevens colonel van de schutterij. Er was dus één oppercommando voor 11 vendels burgers en 6 vendels schutters. Volgens de ordonnantie van 8 september 1580 moesten zij gezamenlijk de wacht waarnemen. De diensten van de schutters werden op deze manier gelijk gesteld met die der burgers.’ (Hofman 1981, blz. 8) ‘Ook op andere manieren werd afbreuk gedaan aan de macht en het aanzien van de schutterij. Werd eerder nog wel eens advies gevraagd inzake stadsaangelegenheiden, nu werd hiervoor de ‘krijgsraad’ opgericht.’ (idem, blz. 8). In het begin van de 17de eeuw verdween allengs de afzonderlijke schutterij, maar de naam schutters was toen ook al voor de burgervendels in gebruik gekomen. In 1612 werd het aantal burgervendels op 18 gebracht (idem, blz. 9). ‘Vaandrigs namen een bijzondere plaats in. Zij werden ook gekozen door de krijgsraad, moesten in de wijk wonen en tevens ongehuwd zijn. Trouwden zij of verhuisden zij naar een andere wijk dan werden zij van hun functie ontheven.’ (idem, blz. 10). ‘Op vastgestelde tijden moest iedere compagnie zich oefenen. Dit gebeurde op de beurs achter gesloten deuren. Tot het einde der 17de eeuw is daarnaast nog het ‘optrekken’ in gebruik geweest. Enige dagen vóór en na kermis moesten op bevel van de krijgsraad dagelijks vijf of meer compagnieën in volle wapenrusting naar de Dam trekken en daar de vuurwapens laden en lossen. Iedere compagnie werd hiertoe éénmaal per jaar verplicht.’ (idem, blz. 11).