CXXIII Amoureus-Liedt
I: 410-411
Liefdeslied over een geluk dat onbereikbaar is zo lang het meisje zich afwendt, en over trouw die niettemin gehandhaafd blijft.
Beginregel: Ia mijn bedroefden geest cund ghy in vreuchd herscheppen
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 II: 55; Kalff 1890: 435-436; Knuttel 1929: 180; Van Rijnbach 1944: 215-216.
Omvang: 28 verzen, zeven strofen van 4 regels.
Versvorm: alexandrijnen met maar kleine variaties; zie de vzn. 1, 4, 5, 11, 18, 25.
Rijmschema: a b a b.
Melodie: Matter 1979, blz. 215.
5 mijn siecten: de ziekte waaraan de minnaar lijdt, nl. zijn onbeantwoorde en dus ongelukkige verliefdheid.
8 Of ick dan ben de gheen: Voor zo'n plotselinge verandering in de zielsgesteldheid van de minnaar door een teken van wederliefde zie men ook lied LII, vs. 34-36 en lied CXXX, vs. 8
18 Soo doet en leeft met my: doe en handel dan met mij.
20 Strengheyt: wreedheid.
25 van verwinner, Van hulp enz.: In de zevenvoudige reeks van namen zit een volgehouden climax, een steeds stijgende intensiteit van erotische gevoelens, aanvangende met de jonkman die de weerstand van het meisje heeft overwonnen, dan haar steun wordt, haar vertrouweling, later haar minnaar, haar liefste, en tenslotte binnen de huwelijksverhouding haar heer, en haar vorst. Deze climax wordt gesteund door de w-alliteratie in vs. 25, de tweevoudige assonantie in vs. 26: Vrient - Lief en troost - hooft (beide keren opgenomen in de sterk in het gehoor liggende klankverhouding ie-oo), terwijl bovendien deze hele laatste strofe gebonden wordt door de in-assonantie in alle vier de rjmwoorden.