10 uyt syn troon: Het is niet duidelijk waar deze bepaling naar verwijst; hetzij naar de geest, de Godlijckheyt (vs. 8, 9) van het meisje, hetzij naar de siel van de dichter. De voorkeur gaat uit naar Godlijckheyt.
13 Mijn siel-loos lijf: Zoals in vs. 11-12 wordt meegedeeld heeft de verering voor het meisje de ziel van de dichter van zijn lichaam gescheiden. Deze gescheidenheid, denheid, waarbij zich ziel en lichaam zelfs op verschillende plaatsen bevinden, blijft gedurende een groot deel van dit gedicht bestaan. Het lichaam van de dichter is in Amsterdam (vs. 15 ), en aanvankelijk wordt daar niet meer over gesproken. Wat er beschreven wordt, is een zielservaring van tragische aard. Maar uit de vzn. 34,37 en 44 blijkt dat ook het lichaam te gronde gaat, of dreigt te gaan.
16 So arm in 't Tessel: Van dit vs. afwordt het gedicht beheerst door de woordspeling Tessel - Tesselschade, het eiland en het meisje. De naamgeving Tesselschade, bij haar geboorte, gaat inderdaad terug op de schade aan goederen door de vader, de koopman-dichter Roemer Visscher, destijds nabij Tessel geleden. Nu echter is het de dichter Bredero die bij Tessel schade lijdt; het meisje werd ook Tessel, Tesseltje genoemd. Op de eerste schade zinspeelt vs. 25, op de tweede vs. 26-28. Over de vraag of de woordspeling Tessel eiland óf meisje, eiland én meisje, doorzichtig en ondubbelzinnig is volgehouden, kan men van mening verschillen.
17 het schip-rijck Eylandt: Zie de aanhef van lied CXL (I: 463).
21 De Vader grijs, den grooten Oceaen: Binnen de beeldspraak van de vorige strofe blijvende, moet men concluderen dat de ziel van de dichter, voor Tessel gelegen, door de oerkracht van de oceaan schipbreuk heeft geleden. Mag men, de beeldspraak terzijde schuivende, hieruit opmaken dat het de vader van Tesselschade is geweest, die aan een eerste poging tot toenadering meteen krachtig een einde heeft gemaakt? En moet men dan ook in het woord Visschers (vs. 33) een toespeling zien op de familienaam?
28 sielverlies: Bij onbeantwoorde liefde ging de ziel verloren; werd de liefde beantwoord, dan leefde ieders ziel in de ander.
41 Goddinnen rijck van 't schreyer hoec en Ty: Dit vs. kan moeilijk op iets anders duiden dan op de amsterdamse meisjes uit de havenbuurt. Maar in werkelijkheid gingen die niet mee met schip of vloot. Ook in dit vs. is de samenhang van wat er binnen de beeldspraak gezegd wordt met wat er buiten de beeldspraak bedoeld wordt, problematisch.
48 En hoe dat ick verscheyden doch moet syn: In het voorgaande vs. is al gesproken over myn doot en myn grootse pijn, in antichronologische volgorde; dit slotvers wekt de indruk daarvan een samenvattende herhaling te zijn. Ik ben verscheyden kan niets anders betekenen dan: Ik ben gestorven; maar in letterlijke zin kan niemand dat van zichzelf zéggen. Het is echter niet nodig in verscheyden moet syn het gezegde te zien; verscheyden is in dit vs. bijv.