1872) Rodenburg zelfs niet behandelde, nam hij in de herdruk (1874) de visie van Loffelt met enige reserve over en voegde er als uiting van gouden-eeuwse animositeit Bredero's Aesopus-fabel nog aan toe. Na deze te hebben geciteerd merkt hij op: ‘In verband met al het voorgaande, moet het, dunkt mij, in het oog vallen, dat hier niemand anders dan onze Ridder bedoeld kan zijn.’ (deel II, blz. 35). Deze opmerking bleef, in ietwat gewijzigde vorm, in de derde druk (1881) en de vierde druk (herzien door C. Honigh, 1884) gehandhaafd.
Al dan niet onder verwijzing naar Jonckbloet hebben Ten Brink 1888 en anderen zijn opvatting aanvaard. Maar meer dan een mogelijkheid is ze toch niet: het gedicht zelf biedt geen beslissend gegeven pro noch contra. Wie 't Diepe-land met Spanje verklaart, bevindt zich in een cirkelredenering: als het gedicht op Rodenburg slaat, is 't Diepe-land Spanje, en als 't Diepe-land Spanje is, slaat het gedicht op Rodenburg. Afkomstig uit Antwerpen of uit Hamburg, heeft Rodenburg in elk geval in Londen en in Spanje verblijf gehouden, voor hij naar Amsterdam kwam. Maar de vermelding daar men van ouder eeuw De dieren licht vervormt in Aecxters, Vos, of Leeuw kan zonder nadere uitleg toch moeilijk doorgaan voor een karakteristieke eigenaardigheid van Spanje, evenmin trouwens als van de (zuidelijke) Nederlanden. Misschien moet men denken aan de onderwereld, het rijk van tovenaars en toverkollen, waar álles mogelijk is. Maar Bredero zegt in vs. 7 duidelijk dat de metamorfose tot stand kwam dank zij Het geld, het loose geld, en die mededeling doet toch erg aards aan.
TOEVOEGING
5 koer-Ossen: Bij Kalff en bij Knuttel blijft deze vreemde samenstelling onverklaard, bij Van Rijnbach krijgt ze enkel een vraagteken. In WNT VIII, tweede stuk, kolom 4973-4975, komt dit woord niet voor, noch bij koer, noch bij koeren, en evenmin in WNT XI, kolom 1517-1518, onder de samenstellingen met -os. Indien men de Rodenburg-interpretatie handhaaft, zou men kunnen denken aan koer = fr. Cour (hof) aangezien Rodenburg zich als diplomaat in Engeland en in Spanje zo'n beetje in hofkringen had bewogen en er zelfs in het bezit was geraakt van een spaanse ridderorde. Er is ook nog een woord Koer: bewoner van Koerland. Ten aanzien van de mensen, afkomstig uit oostzeegebieden, gold toen dat ze in Holland over het algemeen voor dom, bruut, gewelddadig en onbeschaafd doorgingen. Vgl. Roemer Visscher in zijn Brabbelingh, Tuyters 3:
Al waer ick een Cour, Deen, Schot of Vin.
Meer dan vrijblijvende veronderstellingen zijn dit echter niet; het gehele gedicht houdt iets raadselachtigs, niet enkel op déze plek; en naar de stijl te oordelen, zou het eerder vóor dan ná 1615 dienen te worden gedateerd. Maar misschien zit er ook in de stijl een parodistisch element.