Groot lied-boeck

[p. 343]

tekstkritische noten

XCVIII Amoureus-Liedtjen

O lichten brant van Minne
Die met u vlam, soo weerlicht blick'rend flonckert²
In inijn verliefde sinnen
Daer u de schaemt met groot gewelt verdonckert⁴
U straelen heet
Syn lief en leet⁶
Heel grillich wanghelatich⁷
Ick wil u crachten
Nu stracx in mijn ghedachten⁹
Dompen statich.¹⁰

Waer aen weerhaect mijn willen¹¹
Hoe comt t'opset, soo haest verydelt nietigh¹²
Natuyr, sus, wilt u stillen¹³
Hoe raesdy dus onlustich of verdrietich¹⁴
'kHebt maer ghedocht¹⁵
Doch niet volbrocht
Stelt u mijn Jeught te vreeden¹⁷
Nu, nu, wilt rusten
En breydelt uwe lusten¹⁹
Door de reden.

XCVIII
In 1622 blz. 27-28. In vs. 1 grotere initiaal O. Dit lied, door een vrouw gezongen, komt ook voor in Rodd'rick ende Alphonsus, vs. 1183-1230.
51 Mijn in 1622: Mij u

2 weerlicht blick'rend: flikkerend als een bliksemschicht.

4 gewelt: macht.

6 Syn lief en leet: zijn nu eens liefelijk, dan weer pijnlijk.

7 grillich wanghelatich: onberekenbaar van gedrag.

9 Nu stracx: nu direkt.

10 Dompen: bedwingen; statich: fier, a.h.w. uit de hoogte van mijn meerderheidsgevoel; of bijvorm van stadich: voortdurend.

11 weerhaect: blijft haken.

12 Hoe compt t'opset enz.: hoe kan het plan zo snel vernietigd worden.

13 Natuyr: de emotionele zielsgesteldheid; sus: st (tussenwerpsel, aanmaning tot stilte).

14 onlustich: bedroefd.

15 'kHebt: ik heb het, nl. het plan dat in de vzn. 8-10 staat.

17 mijn Jeught: vocatief: jonge vrouw die ik ben.

19 lusten: begeerten, liefdesverlangens.

[p. 344]

 

Wat mach my dus vervoeren²¹

 

Wat doet mijn vreucht soo schielijck diep bedelven

 

Dat ick met groot beroeren²³

 

Dus loop, en pleyt, met mijmmeren in myn selven²⁴

25

Maer holla sacht

 

Dat met de nacht

 

Hem niemant en verduystert²⁷

 

Die al dit maelen²⁸

 

Dus treurich hoort verhaelen

30

My beluystert.³⁰

 

 

 

Mijn Mont die moet steets booghen³¹

 

Van u mijn Lief: mijn Ridder uytgheleesen

 

t'Hert kibbelt met mijn ooghen

 

Of yewers wel sou schoonder mooghen weesen³⁴

35

Waer door ghy mijn,

 

Gantsch maect te zijn

 

Den al gheheelen uwen,

 

Myn Ziel van weelden³⁸

 

Die danst door het inbeelden³⁹

40

Of vernuwen.⁴⁰

 

 

 

Laes! by mijn soete vreuchden

 

Quelt my een dingh te pynelijcke smertigh⁴²

 

Dat ghy by al u deuchden

 

Seer haestich syt oploopend' en groot hertich⁴⁴

45

Waer door ghy stout,⁴⁵

 

Te veel vertrout

21 vervoeren: op de verkeerde weg brengen.

23 met groot beroeren: in heftige emotie.

24 loop, en pleyt: loop te pleiten, te redetwisten.

27 hem...verduystert: zich verbergt.

28 maelen: verward praten.

30 My: en die mij.

31 booghen: prijzend spreken, lofprijzen.

34 yewers: ergens.

38 weelden: vreugde, groot geluk.

39 danst: springt op van vreugde.

40 vernuwen: zich weer voor de geest roepen.

42 te: erg, zeer.

44 oploopend: driftig, snel toornig; groot hertich: overmoedig.

45 stout: trots.

[p. 345]

 

U eyghen selfs vermooghen

 

Door sulck vertrouwen

 

Soo wertmen wel met rouwen⁴⁹

50

Vaeck bedrooghen.

 

 

 

Mijn herten Prins vercooren

 

Ghy hasardeert u leven, en het mijne⁵²

 

Want wert het u verlooren⁵³

 

Ick sal van louter hertseer haest verdwynen⁵⁴

55

Ach Rodderick

 

Mijn tweede ick

 

Mijn lust, mijn Ziel, mijn leven

 

Cost ick beloopen⁵⁸

 

U jonst, ick souse coopen⁵⁹

60

En u gheven.

49 wertmen: wordt men; rouwen: verdriet.

52 hasardeert: waagt.

53 het u: het uwe, nl. uw leven.

54 haest: spoedig; verdwynen: vergaan.

58 beloopen: verwerven.

59 jonst: gunst. Binnen het zinsverband en in de spelsituatie van R & A kan U jonst niet betekenen: uw liefde voor mij, enkel: gunst voor u, nl. een gunstige afloop van het komende tweegevecht.