Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |
LXXXIV Amoureus - Liedtjen
Op de Stem: Indien het claghen can
Ay schoone Dochter Blont, die 'tHulzel en Paruycken,Ga naar voetnoot1
Des Gouden Dagheraets verwelickt en verdooft,Ga naar voetnoot2
Die den Snee witten melc en Lelyen doet duyckenGa naar voetnoot3
Voor 'tSilver blancke vel, van u Eerwaerdich Hooft.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
O Margarieta schoon, o uytghelesen Bloeme
Stroyt uyt u braef vergult en lang Goudt dradich HaerGa naar voetnoot6
Dat de Sonne beschaemt verwondert is en hoe meGa naar voetnoot7
De Roosen, en 'tYvoor zoo Marmelt door malcaer.Ga naar voetnoot8
Ontdect mijn Lief ontdect t'Meester stuc der natuirenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dit sonderlinge werck, dit uytnemende raeckGa naar voetnoot10
Dees Appel Borstjens hert dees lieve naghebuerenGa naar voetnoot11
Die het lustgierich oogh beloven soet vermaeck.
Cust mijn: mijn soete: Ha cust my en cust my weder
Ha ha: ick sterf ick sterf de Ziele my ontvloochGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Na uwen adem soet mijn Hert springt op en nederGa naar voetnoot15
En swoecht noch na de cracht die my u vier ontsooch.Ga naar voetnoot16
| |
[pagina 300]
| |
Ick swym ay my ick swym t'leven wil my ontslippen
Ach ghy ontsuiget mijn dat lieffelijck GhebloemtGa naar voetnoot18
Dat ick te plucken plach van u Purpere Lippen
20[regelnummer]
Van 't Corael Rijcke Hooft, en Roosen velt voornoemt.Ga naar voetnoot20
Paeyt doch mijn groot verdriet, en wilt genae gebruyckenGa naar voetnoot21
O schoone die myn Ziel volcomelijck bezidt
Geeft my de Bloemkens weer die so soet geurich ruycken
Gheeft my haer oude cracht haer leven en haer pit.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Mijn oogen syn verstaart, met schimmer blint geslagenGa naar voetnoot25
Belamphert zoete Lief u Goddelijck ghesichtGa naar voetnoot26
O Vriendelijcke Mont ick en can niet verdraghen
U Flonckerighe brant, en vonckend' ooghen licht.
Omhelst my waerde Lief en laet my troost verwervenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Bluscht uyt mijn glimment vier, bluscht uyt mijn heete vlamGa naar voetnoot30
Die my op eenen stondt doen leven ende stervenGa naar voetnoot31
't Waer scha dat onse Vreucht int midden eynde nam.Ga naar voetnoot32
|
|