Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 280]
| |
LXXVII LiedekenWat onvertel'bre vreucht, en wat verwonderingen,
VVat lieffelijck onthael, wat heughelijcker Feest,Ga naar voetnoot2
Mach komen onbewaant met een getuymel dringenGa naar voetnoot3
En ploffen plotselijck op mijn verdeelde geest?Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
O vriendelijcke vreucht van uytghenomen krachten!Ga naar voetnoot5
Hoe sweefdy van mijn Ziel tot in mijn harssen-pan,
Die ghy also beroert, dat ick met mijn gedachten
V niet begrypen, noch veel min uytdrucken kan.Ga naar voetnoot8
Ach! d'oorsaek van mijn vreucht zijn u vergode sinnenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
En u gebleyckt vernuft, en hel versont gemoet,Ga naar voetnoot10
VVaer met ghy zijt gewent in wijsheyt te verwinnen
De oordeel-rijckste en de suyverste van bloet.
De klaarheyd van u geest, en u verstandelheden,Ga naar voetnoot13
Die blincken in u werck gelijck een sonne-schijn,
15[regelnummer]
O volheyt van mijn vreucht! O sonne vande reden!Ga naar voetnoot15
VVaer voor het klaerste licht schijnt duysternis te zijn.
Hoe dickwils sou mijn tong u groote kennis loven,
Indien ick waer versien, goddinne na mijn wensch,Ga naar voetnoot18
Maer u waerdijen gaen de aertsche lof te boven,
20[regelnummer]
Hoe veel te meer dan van mijn onvermogen mensch.Ga naar voetnoot20
| |
[pagina 281]
| |
En dese schoone Ziel, rust in so lieve leden,Ga naar voetnoot21
Van omme-treck so net, so poeslich en so sachtGa naar voetnoot22
Van goddelijck gesicht, en so vol proper-heden,Ga naar voetnoot23
Als immermeer de kunst sou toonen in haer kracht.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Te kunstigh heeft u hand mijn slechte stijl gepresen,Ga naar voetnoot25
Dies ick met Hector spreeck (hoe-wel uyt soeten dwang)Ga naar voetnoot26
Van geloofden gelooft ist loffelijck te wesen,Ga naar voetnoot27
Maer, ick heb anders niet als ick van u ontfang.Ga naar voetnoot28
| |
[pagina 282]
| |
|