Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
XXII Koortsigh Lietje
Stemme: Onlangs vroeg in 't morgen-rood, &c.
Als Dirckje in syn Koortse lagh,
Die hem het bloed besmette,Ga naar voetnoot2
Met een brandende hette:
Hy sloech sijn ooghjens op, en sach
5[regelnummer]
Dat sijn lieve Lijsbette,
De selve sieckte lette,Ga naar voetnoot6
Doen heeft hy gheseyt:
Mijn vriendelijckheyt,Ga naar voetnoot8
Hoe deert myn u leyt!Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Och sterft niet, maer beyt,Ga naar voetnoot10
Want siet ick ben bereyt
Mijn ziel u by te setten.Ga naar voetnoot12
De vlammen steghen an sijn hart,
Sijn tongh hield op van klaghen:
15[regelnummer]
Sijn pols begon te jaghen:
Het scheen dat hy veel styver smart,
Ja doodelijcker plaghen
Om harent wil moest draghen,
Dan doch niet temin,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
So nam hy noch in
Sijn soete vriendin,
En sieckts-ghesellin
Met siel en met sin,
Een wonder welbehaghen.Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 108]
| |
25[regelnummer]
Sy sloot haer ooghjens hallif toe,
Als hy hem neder spreyde,Ga naar voetnoot26
En totter doot bereyde:Ga naar voetnoot27
Sy sach wel an sijn lipjens doeGa naar voetnoot28
Hoe sijn ziel arrebeyde,
30[regelnummer]
En al zyn kracht uytbreyde.Ga naar voetnoot30
Sy riep doen so seer,
Met een stemmetje teer,
Mijn Enghel! mijn Eer!
Ick swijm, och mijn Heer,
35[regelnummer]
En ick, seyd' hy weer,
Gae van mijn sieltje scheyden.
De woorden kleefden an de tongh,
Sy bleven legghen swoegen,
Met lieffelijck vernoeghen:
40[regelnummer]
Haer Herten hijghde, en de Longh,
En dat in sulcker voegen,Ga naar voetnoot41
Dat al de Aders sloeghen:
Die tuychden ter nootGa naar voetnoot43
Haer jammeren groot,
45[regelnummer]
En quellinghen snoot,Ga naar voetnoot45
Hy sturf in haer schoot
Een suyckerighe doot,Ga naar voetnoot47
Daer sy haer slap om loegen.Ga naar voetnoot48
|
|