Geestigh liedt-boecxken
(1621)–G.A. Bredero– Auteursrechtvrij
[pagina 217]
| |
Stem:
| |
[pagina 218]
| |
2 Geen winter kout, geen Somer hiet
Geen reghen, wint noch donder,
En konnen my beletten niet
Mijn liefd (en ist niet wonder?)
Mijn liefd' staet vast, in lust of last,
Door kracht van mijn genegenheydt,
Gene tegenheydt
Heeft oyt mijn liefd' verrast.
3 De langhe wech mijn gewoone gangh
Verdriet my niet met allen,
Geen naer gekrijt en maeckt my bangh,
Noch wat my mach voorvallen,
In 't gevecht op straet, van boeven quaet,
Mijn liefd' leert my sorchvuldich sijn
| |
[pagina 219]
| |
Gheduldich sijn,
Met voorsicht en beraet.
4 Geen smert, geen druck en geen hartsweer,
Geen nijdt of spijt, geen quellen,
En konnen mijn dit lief begeer
Niet uyt mijn hert ghestellen,
Want dus ondieft, ben ick verlieft,
Maer of dit langh sal blyven staen
Of dryven gaen,
Ick doe wat u belieft.
5 Wat dat u lust, dat lust oock mijn,
Vereent so sijn ons willen:
Ghy wilt dat ick gerust sal sijn
En dese moeyten s[till]en,
| |
[pagina 220]
| |
En dat met reen, ick ben te vreen,
So lief als mijn 't verwerven is
Oock 't derven is,
Ghy benter niet alleen.
6 Ick set mijn hart op een goe stee,
Ick macher niet van praten:
Also ghy wilt so wil ick mee
Al wouw jy mijn verlaten,
Of 'k u ontbeer, daer sijnder meer:
Ay hout u dan so trotsjes niet,
So schotsjes niet,
Adieu ick kom niet weer.
|
|