Geestigh liedt-boecxken
(1621)–G.A. Bredero– Auteursrechtvrij
[pagina 165]
| |
Stem:
| |
[pagina 166]
| |
En't Vorstelijck gevolch der Princen groot en vry?
Wat baat dat yeder u als Godd'lijck bidt en groet
Als ghy des nachts alleen in 't bedde slapen moet?
3 Wat baat dat ghy een myl van Musck en Amber rieckt?
En dat ghy leckerlijck met Wijn zijt op gequieckt?
En dat de dertelheyt u jonckheyt heeft gevoet
Als ghy des nachts alleen in 't bedde slapen moet?
4 Wat batet of ghy schoon uyt gulde vaten eet?
En dat ghy aanden disch de hoochste plaets bekleet?
En of u al de lust vaeck kittelt, sacht en soet
Als ghy des nachts alleen in 't bedde slapen moet?
5 Wat baat de schoonheydt die ten ooghen uyt u blinckt
| |
[pagina 167]
| |
So edel, dat de Son, de gulde Sonnesinckt,
En deckt sijn glansich hooft met purper en swart bloet
Als ghy des nachts alleen in 't bedde slapen moet?
6 Wat baat dat u verstant so wijs is en geleert,
Dat al de werelt dat verwondert acht en eert?
En dat de Fame u onsterflijckheyt aen doet
Als ghy des nachts alleen in 't bedde slapen moet?
7 Behalven al de vreucht, soo slaeptmen soet en warm,
Ick wensch geen meerder schat, als mijn lief in den arm:
Ghy sijt de armste mensch, al sydy rijck van goet,
Als ghy des nachts alleen in 't bedde slapen moet?
|
|