Stommen ridder(1619)–G.A. Bredero– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio K3r] [fol. K3r] Graf-dicht, Ter eeren G.A. Brederode. Leght af u bly ghewaat, treckt aan u treur'ge kleeden, Hollantsche Burgery, wanneer ghy dit beschout, Denckt dan op Bredero, die vaack met aardicheden Ons oude Duytsche Taal seer lieflijck heeft ontfout. Hy voerden wel met recht zijn spreuck-woort, 'tkan verkeeren. 't Was wel van hem bedacht, 't was wel van hem beleyt; 't Verkeerden wel met hem, want hy moest sterven leeren. Voor't sterven rust zijn ziel nu inder eeuwicheyt. A. van Salingen. VVt stof gheresen. Hoe wel 'tversturven rif onder der aarden rot, En u gheruste ziel leeft eeuwichlijck by Godt, Zo zal nochtans u geest, o Bredero! niet sterven: Maar alle lof en eer van vele hier beerven. Gheen sonder strijdt. Al heeft de loose doodt ons Bredero ontnomen, Die't leerelijck met vreucht afbeelden voor ons al, Aan zijn eerwaarde naam en zal hy doch niet komen: Want die in ons ghemoet geduurich woonen zal. H.L. Roghman. [Folio K3v] [fol. K3v] Wandel. Wie is besloten en ghekerckert in dit graf? Coster. Vraagt niet, 'tis Breed'ro, die elck een het zyne gaf. Wandel. Vergat hy oock zijn zelfs? Coster. Neen, hooch noch laghe staten: Hoe deftich, geyl, of bot, 'tmost van zijn veeren laten, Door een zo schrand'ren gheest, met boerten overlaan, Wees yder een zijn wech, dies moochdy oock wel gaan. D.P. ab Embda. Vorige Volgende