Woord vooraf
Als ik mij met Suriname bezighoud, dan zal ik dat ín Suriname doen, was altijd mijn standpunt - niet eens ingegeven door de achterliggende gedachte ooit terug te zullen gaan. Het land koopt ook niets voor mijn zorgen op achtduizend kilometer afstand, vond ik altijd. Het besluit te remigreren kwam dan ook niet alleen voor mijn vrienden en familie, maar ook voor mijzelf out of the blue.
De wijze waarop vanaf het begin van de jaren negentig de minderhedendiscussie in Nederland werd gevoerd - het was vooral een discussie óver, maar niet mét minderheden - en de bestempeling van iedereen die niet van Nederlandse origine was als ‘allochtoon’, smoorden bij mij de lust langer deel uit te willen maken van de Nederlandse ‘multiculturele’ samenleving.
‘Als je tegen een muur van misverstanden en misstanden aanloopt kan je nog altijd links- of rechtsaf,’ sprak een ‘autochtone’ moeder mij bemoedigend toe. Suriname is voor mij dan ook geen weg ‘terug’, maar een afslag in mijn levensweg.
Ik ben niet naar mijn geboorteland vertrokken met het oneigenlijke motief dat men daar op mij zit te wachten of zelfs om mij staat te springen, of met de illusie dat daar geen racisme is, maar toch wel met de hoop invulling te geven aan de belofte van onze ouders dat de kinderen ‘met diploma's zullen terugkeren om het land op te bouwen’.
Menig Surinamer zou graag die afslag willen nemen, maar kan of durft dat om allerlei redenen niet. Ondertussen wordt het ‘ik-ben-Surinamer-gevoel’ in Nederland gekoesterd. Wie na lange tijd toch remigreert kan weleens