Schalmeye, inhoudende veel geestelijcke liedekens
(1614)–Marijn de Brauwer– Auteursrechtvrijop de wyse: Waeckt wel waeckt wel o ziele.O Heere Godt almachtich Ga naar margenoot+
Al mijn droefheyt aensiet Ga naar margenoot+
Door u genade groot:
En wilt my stercken krachtich Ga naar margenoot+
Op dat ick u toch niet
En verlate tot der doot
Maer dat ick door veel aenstoot
Mach tot mijnen verstijve,
| |
[pagina 168]
| |
Ga naar margenoot+ U altijdt blyven by
Ga naar margenoot+ Die naeste van mijnen lijve,
Die vallen tegen my.
Ga naar margenoot+ En wilt u niet bedroeven
Ga naar margenoot+ Dat liet ick so geschien
Om dat ick u openbaer
Daer me soude beproeven
Ga naar margenoot+ En datment soude sien
Watter in u herte waer
Ga naar margenoot+ Of gy my vreesd eenpaer
En boven al beminnen
Ga naar margenoot+ Wat daer op aerden leeft
Daer toe des menschen sinnen
Groote affectie heeft.
Ga naar margenoot+ Hadde ick wat mogen wijcken
Ga naar margenoot+ Van uwe rechte baen
Ick hadt wel willen doen
Maer als ick sou gelijcken
Ga naar margenoot+ Loths wijf, die daer bleef staen
So ghy in u sermoen
Ons tot exempel koen
Ga naar margenoot+ Verhaelt om niet te wenden
Och Heere op my glooft
Ga naar margenoot+ Inden Oven der ellenden
Ga naar margenoot+ Geeft my toch altijt troost
| |
[pagina 169]
| |
Ten is u niet gegeven Ga naar margenoot+
te gelooven alleen
In my, dit wel aenschout
Strijt sal u oock aenkleven Ga naar margenoot+
Aenvechtinge niet kleen Ga naar margenoot+
Veel lyden dat benout
Maer soo ghy stijf aenhout Ga naar margenoot+
Tot dat ick u sal halen
So sal ick uwen druck Ga naar margenoot+
Overvloedich betalen Ga naar margenoot+
Met een eeuwich geluck.
Och Heer Godt devyne Ga naar margenoot+
Wat lyden ghy my sent Ga naar margenoot+
In dese aertsche hut Ga naar margenoot+
Geeft my toch kracht ten fijne
U zwacke instrument
Ghy zijt doch mijn beschut Ga naar margenoot+
Ick ben nergens toe nut Ga naar margenoot+
Ja niet een goet gedachte Ga naar margenoot+
En heb ick onbesmit Ga naar margenoot+
Want van Adams geslachte Ga naar margenoot+
Ben ic, so gy wel weet.
Latet u niet verdrieten, Ga naar margenoot+
Al hoort gy veel confuys,
dat u qualyck behaegt
| |
[pagina 170]
| |
Of van u tranen vlieten
Ga naar margenoot+ Int dragen van u cruys
Sy sullen af sijn gevaecht
Ga naar margenoot+ Met lijdtsaemheyt doch draegt
Al lijdt gy druck en smerte
Gy wert bewaert van grief,
Ist dat ic naest u herte
Ga naar margenoot+ Ligge alst liefste lief
Ga naar margenoot+ Wat ben ic stof der eerden
Dat gy my uyt genae
Ga naar margenoot+ Gedenct op elck termijn
Coninck van grooter weerden
Als ick ben 't eynden rae
Weet gy uytcomste fijn
Als u Volck in die Woestijn
Waren met Osse en Kemel
Sy hadden geenen noot,
Ga naar margenoot+ Gy gaeft haer vanden Hemel
Ga naar margenoot+ Wel veertich Jaren broot
Ga naar margenoot+ Blyft slechs in mijne leere
En houdt vast mijn gebot
Groot sal wesen u loon
Gy sult comen ter eere
So ick mach sijn u Godt
Ga naar margenoot+ En gy my kunt ydoon,
| |
[pagina 171]
| |
So sult ghy des levens kroon Ga naar margenoot+
Ontfangen voor schinckagie
In mijn Rijcke perfeckt
So ghy in dees voyagie
My sult blyven subjeckt.
Wie is uws gelijck Heere Ga naar margenoot+
Die daer so hooge sit Ga naar margenoot+
In den Hemel bewaert
Alle bedructe en teere Ga naar margenoot+
Gy hier niet en vergit
Hoe hoog zy zyn beswaert,
Gy maecktse geen bastaert
Die ellendige vaten
Die daer liggen int stof,
En wilt gy niet verlaten Ga naar margenoot+
Dies u zy eeuwich lof. Ga naar margenoot+
Hoe soud' ickt laten conen Ga naar margenoot+
Want ick heb groote lust Ga naar margenoot+
Hier int aertsche foreest
By den Mensche te wonen
Die altijdt na my durst
Met een verslagen geest Ga naar margenoot+
Die hem voor mijn woordt vreest
Op dien so sien mijn oogen
Dat ic haer uyt gepijn,
| |
[pagina 172]
| |
Wederom wil verhoogen
Die neer geslagen zyn.
Ga naar margenoot+ Gy hebt so groot affecty,
Ga naar margenoot+ Tot uwer handen werck
O Godt gebenedijt
Die onder u subjecty
Wandelt met goet opmerck
In desen tijt, vol nijt
Al wordmen gecastijt
Ga naar margenoot+ Ten is niet tot verderven
Nae u beloften soet
Maer hopen te verwerven
Van u noch ruste goet.
Ga naar margenoot+ Dat heb ick wel bewesen
Doen ick quam onversaegt,
Ga naar margenoot+ Hier in dit jammer dal
Ga naar margenoot+ Om u so te genesen
Ga naar margenoot+ Doen gy jammerlyck laegt
Ga naar margenoot+ Gedoot in Adams val
Mijn liefde tot u al
En was niet om deurgronden
Ga naar margenoot+ Die ic hebbe gewrocht
Ga naar margenoot+ En heb u door veel wonden
Ga naar margenoot+ Met mijn bloede gecocht.
Ga naar margenoot+ Hoe sal ic u vergelden
| |
[pagina 173]
| |
Och Heere der heyrschaer,
U liefde grondeloos
Dat ghy verdroegt dat schelden Ga naar margenoot+
Van so menich sondaer Ga naar margenoot+
Over al mijn sonden boos Ga naar margenoot+
Ic en hebbe niet altoos
Om te geven // beneven
Voor u liefde vermaert
Gy hebt voor u myn leven
In die doot niet gespaert.
Gy laegt so vast gevangen Ga naar margenoot+
In des duyvels gewelt Ga naar margenoot+
Gy condet daer niet uyt
My was voor u so bangen Ga naar margenoot+
Eer ic u vry gestelt Ga naar margenoot+
Hebbe tot eener Bruydt Ga naar margenoot+
So hoort na mijn geluyt
U sonden alle gader Ga naar margenoot+
Droeg ic met groot verdult
Dat ic u voor mijn Vader
Sou stellen sonder schult Ga naar margenoot+
Dat valt mijn herte sachter Ga naar margenoot+
Dat gy na mijnen wensch
Toondet u lijdtsaemheyt Ga naar margenoot+
Thien duysent pondt ten achter
| |
[pagina 174]
| |
Was ic, och arm mensch
End' hadde niet eenen Deyt
Tot betaling bereyt,
Noch wilt gy 't my alt' samen
Quyt schelden so gy seyt
Ga naar margenoot+ Dies moet ick my doch schamen
Voor uwe Majesteyt.
Ga naar margenoot+ Ist dat ghy u bysonder
Ga naar margenoot+ Sult houden onbevleckt
Ga naar margenoot+ Van dese Weerelt quaet
Ghy zult worden met wonder
Ga naar margenoot+ Ten leven opgeweckt
Door mijn krachtige daet
Ick ben u Advocaet
En wil van u niet scheyden
Om laten int verlijck
Maer wil u selve leyden
Ga naar margenoot+ In mijn eeuwige Rijck.
Prince.
Ga naar margenoot+ O Prince aller Princieren
Ga naar margenoot+ O Vader vreden Vorst
Ga naar margenoot+ O eeuwigen Regent:
Wilt my altijt regieren
| |
[pagina 175]
| |
Dat ic mach zijn verlost
Van al dat my af went, Ga naar margenoot+
My u geeft excellent
Wt genade wilt schinken
Op dat ick doch hier naer
In eeuwicheyt mach drincken
Des levens Water klaer. Ga naar margenoot+
Schict u naer den tyt. |
|