[Jan Valentijn Wouters]
Wouters (Jan Valentijn), 14 Sept. 1783 geb. te Lier, begaf zich in 1814 naar Noord-Nederland en bleef gedurende vier jaren te Utrecht, waar hij houtplaatsnijder was in katoenfabrieken. Buitentijds bestudeerde hij Helmers, Feith en Tollens, die zijne lievelingsdichters waren. Toen hij op het einde van 1817 in zijne geboortestad was teruggekeerd, richtte hij aldaar het dichtlievend genootschap Kunst en Wetenschap op, waarvan hij secretaris werd. Dit Genootschap gaf in 1824-'28 eenen letterkundigen almanak uit, waarin hij de beste stukjes leverde als: Mijne jonge Muse. Uit dit gedicht blijkt, dat hij eerst op zijn acht en dertigste jaar begon verzen te schrijven. Ook gaf hij toen uit: Herstelden luyster van den H. Gummarus, bescherm-heyligen der stad Lier door J.V. Wouters, Lier 1824. Ten jare 1830 vestigde hij zich te Vilvoorde, alwaar hij overleed op 22 Mei 1832. Na zijne dood kwam zijne nalatenschap in handen van P. van Duyse, die in het jaarboekje van Gent twee van Wouters gedichten deed opnemen, namelijk: Echtmin en Vriendschap, en Bij den dood van myn veertiendaegsch zoontje. Van hem verscheen nog: Willem Tell, treurspel in vyf bedryven, uitgegeven door P. van Duyse, Antw. 1836. Dit treurspel in verzen werd in 1824, 1826 en 1835 opgevoerd.