[Willem Vrolik]
Vrolik (Willem), geboren 29 April 1801 te Amsterdam, studeerde in de medicijnen aan de hoogeschool te Utrecht, bracht eenigen tijd te Parijs door, en promoveerde in 1823. Hij vestigde zich toen als geneesheer te Amsterdam, en ging in 1828 als buitengewoon hoogleeraar naar Groningen. Hij woonde als vrijwilliger (2e luitenant) den tiendaagschen veldtocht bij, en werd in 1831 tot hoogleeraar aan het Athenaeum te Amsterdam benoemd, waar hij college gaf over anatomie, physiologie, natuurlijke historie en gerechtelijke geneeskunde. Hij bleef zijne betrekking waarnemen tot het voorjaar 1863, toen hij zijn emeritaat vroeg en verkreeg, doch hij overleed reeds 20 December van datzelfde jaar.
Behalve een aantal in 't Nederlandsch, Latijn en Fransch geschreven werken over ontleedkunde, natuurlijke historie, enz., bijdragen in tijdschriften, jaarboeken van geleerde genootschappen, schreef hij: Het leven en maaksel der dieren, 3 dln. Amst. 1853-'60; Levensberichten van Alexander Numan (1853), Dominique François Arago (1854), C.G.C. Reinwardt (1854), J.C. Rijk (1854), Abraham des Amorie van der Hoeven (1855), W. de Haan (1855), F. Dozy (1857), Cornelis Jan Glavimans (1857), Coenraad Jacob Temminck (1858), J.L.C. Schroeder van der Kolk, C.L. Blume, W.H. de Vriese en R.B. van den Bosch (alle in 1862).