Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend[Frederik de Vrij]Vrij (Frederik de), wiens vader Jan Egbertsz. te Amsterdam burgemeester was, werd zelf aldaar in 1612 schepen en in 1620 burgemeester. In hetzelfde jaar werd hij lid van Gecomm. raden in Den Haag, waar hij reeds van 1617-Mei '20 in de Rekenkamer gezeten had. Hij kwam in 1625 te Amst. terug, was daar nog 20 jaar weesmeester, en overl. er 10 Jan. 1646. Als waarnemend schout, was hij in het begin van 1620 een hevig vervolger der Remonstr. en gaf een geschr. uit, waaraan hij een officieel karakter toedichtte, als van een lid der Synode afkomstig, doch het Aanhangsel nam hij voor zijne rekening. De titel is: Historie ofte cort en waerachtig verhael van den oorspronck ende voortganck der kerkelijcke beroerten in Hollandt, z. pl. 1621, 2e dr., Amst. 1773; 3e druk, Midd. 1786. Wtenbogaert gaf er een geschrift tegen uit. Verder Anatomia, dat is ont-ledinghe van den Geestelycken mensch, Amst. 1622 (een dichtwerk van 422 blz.), door hem bijeenverzameld. De Historie heeft eene gelijktijdige Lat. en een Fransche vertaling. J.J. Brahé, zie blz. 107, liet ze in 1786 te Midd. herdrukken, doch slechts een twaalftal exx. Nog werd De Vrij erkend als schrijver van Praxis sacra, dat is, Heilige meditatiën over de deelen van de Christelijke Religie, Amst. 1622, in het onderst. werk: (Rogge, Bibl. Contra-rem. geschr.) |
|