Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend
[pagina 792]
| |
Epheziër Habrokomez en Anthia (1829). Een jaar later verscheen zijn Latijnsche verhandeling over het leven en de verdiensten van Rudolphus Agricola. De Utrechtsche hoogeschool bekroonde hem datzelfde jaar met goud voor een Latijnsche verhandeling over het beleid, door Willem I in de hachelijkste omstandigheden aan den dag gelegd en eenige jaren later nogmaals voor zijn bearbeiding van Cicero's wetenschappelijk leven, uit diens brieven geput. Tijdens den Belgischen opstand trok hij met de Groninger jagers naar de grenzen, en in 1834 promoveerde hij in de rechten en in de letteren. Hij bleef de rechtspractijk uitoefenen en wijdde zijne tusschenuren aan de beoefening der letteren en der poëzie. In 1843 werd hij lid van de Tweede Kamer doch reeds op 12 Juli 1844 overleed hij. Wij bezitten van zijne hand: De Warven en de Hoofdmannen Kamer of het voormalige provinciaal geregtshof binnen de stad Groningen in verband beschouwd met de staatkundige geschiedenis van dat gewest, Gron. 1839. Voorts bijdragen in poëzie in het Friesche Jaarboekje, enz. |
|