Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend[Jan Tideman]Tideman (Jan), geb. te Alkmaar 3 Aug. 1821, stud. sedert 21 Dec. 1838 te Utrecht en verwierf daar den graad van doctorandus in de letteren, werd in 1844 conservator in het museum van het Prov. Utr. Genootschap, in 1847 adjunct-redacteur der Nederlandsche Staats-Courant, in 1850 adjunct-commies bij het departement van binnenl. zaken en werd in den rang van hoofdcommies 30 Jan. 1882 overgeplaatst bij de Koninklijke Bibliotheek, waar hij als conservator der handschriften werkzaam is. Hij was mede-oprichter, medewerker en secretaris der ‘Vereeniging ter bevordering der Oud-Nederlandsche Letterkunde’ (1844-1848), in 1853 oprichter van het ‘Nederlandsch Atheneum’, den voorlooper van den vernieuwden ‘Alg. Kunst- en Letterbode’, waarvan hij 1854-1858 hoofdredacteur was; voorts mede-oprichter van ‘De Nederl. Spectator’ en lid der redactie in 1860 en 1861. Schreef, behalve een groot aantal artikelen in genoemde verzamelingen, sedert 1836 gelegenheidsstukken, verslagen, toespraken, bibliographische bijdragen, biographieën en vertalingen van letterkundigen en technischen aard en bewerkte uitgaven van vroegere Nederlandsche schrijvers. Afzonderlijk verschenen o.a.: Blik op den toestand der Nederlandsche Letterkunde, Utr. 1843; Cupido, bloemlezing uit de erotische dichters der XVIIe en XVIIIe eeuw, met dr. J.G. de Hoop Scheffer, ald. 1843 (beide naamloos); Gedichten van Simon van Beaumont (zie blz. 40), ald. 1843; Inleiding tot de werken van de Vereeniging tot bev. der O.-N.L., Leiden 1844, en daarin Dboec van den Houte, Leven van St. Franciscus door Jacob van Maerlant, en bijdragen in de Verslagen en Mededeelingen; Floris ende Blancefloer, in de werken van het Haagsch genootschap, Oefening kweekt Kennis (1848); De stellige wijsbegeerte tegenover geloof en bespiegeling, 's-Grav. 1848; De Nederlandsche Staats-Courant, ald. 1849; De openbaarmaking van de handelingen der Staten-Generaal, ald. 1849; Op bibliographisch gebied: Catalogi van eene verzameling tooneelspelen, behoorende aan de Maatsch. der Nederl. Letterkunde (1845); de theol. bibl. der remonstrantsch-gereformeerde gemeente te Rotterdam (1848); de bibliotheek van het Kon. Instituut van Ingenieurs (1867-1872, herzien 1887); Bibliographie voor Nederland, 's-Grav. 1850-1854, 5 dln.; Lijsten van nieuw verschenen werken voor het Kon. Instituut van Ingenieurs, ald. 1854-1869, 25 dln.; Inhoudsopgaven van technische tijdschriften als voren, ald. 1863-1868, 5 dln.: Op biographisch gebied Levensberichten van Jhr. J.W. van Sypensteyn, ald. 1866 (werken Inst.); J.A. Beyerinck, Arnhem 1874; George Stephenson, 's-Grav. 1881 (werken Inst.); voorts over de Doodstraf naar Alph. Karr, ald. 1880; de Onoverwinnelijke vloot, ald. 1888, en de gedichten De verguizing van het voorgeslacht, ald. 1853; Onsterfelijk, dichtregelen bij het afsterven van Koningin Sophia, Leiden 1877; Gedichten (niet in den handel), 's-Grav. 1888. Voorts bewerkte hij den gecostumeerden optocht bij het 210-jarig bestaan der Utrechtsche hoogeschool, en | |
[pagina 786]
| |
leverde bijdragen in Utr. Studenten-Almanak, Braga, Alg. Letterl. Maandschrift, De Tijd (van J.L. van der Vliet), Arnh. Courant, Alg. Handelsblad, Dagblad van Z.-H. en 's-Gravenhage, N. Rott. Courant, Tijdspiegel, Muzen-Almanak, Kunst-Kronyk, de Opmerker, Obreen's Archief en een aantal vertalingen in de door hem sedert 1849 geredigeerde werken van het Koninklijk Instituut Ingenieurs, waarvoor hij uitvoerige registers bewerkte. Zijne aanteekeningen betreffende de voorgenomen, doch niet tot stand gekomen uitgave van een ‘Geletterd Nederland’, sedert 1840 bijeengebracht, bewezen groote diensten bij de samenstelling van dit woordenboek. |
|