[Isidoor Teirlinck]
Teirlinck (Isidoor), den 2 Jan. 1851 te Zegelsem bij Oudenaarde geb., studeerde in de normaalschool van Lier. Hij was opvolgenlijk onderwijzer te Cherscamp, Droogenbosch, St.-Joos-ten-Oode en sedert 1875 is hij leeraar in de wis- en natuurkunde aan de normaalscholen te Brussel.
Met zijnen schoonbroeder Reimond Stijns schreef hij, onder de namen Teirlinck-Stijns: Bertha van den Schoolmeester, romantische zedenschets, Bruss. 1877; Frans Steen, zedenroman, Bruss. 1878; Gedichten en Novellen, eerste deel, Bladknoppen, Gent 1879; Lina Donders, volksdrama in vijf bedrijven, Bruss. 1879; Baas Colder, Bruss. 1879; Aldenardiana, Novellen uit het Zuiden van Oost-Vlaanderen, Bruss 1880; Lucia Staps, drama in vier bedrijven, Bruss. 1882; Kruidkunde, een handboek vooronderwijzers en leerlingen-onderwijzers, Roes. 1882; Bloemenleven, Roes. 1882; Uit het leven van ons Volk, een novellenbundel, Roes. 1882; Stella, lyrisch drama, Roes. 1883; Beersel bij Brussel eene monographie, Roes. 1883; Arm Vlaanderen, Roes. 1884; Emanuel Geibel herdacht, een bloementuiltje uit zijne ‘Jugendgedichte’, Roes. 1884. Alleen schreef hij: Wie niet hooren wil moet voelen, alleenspraak; Mina Bor, tooneelspel; Bloeiende Reusen, Roes. 1885; Blozende Kriekske, Roes. 1886; Woordenboek van Bargoensch, Roes. 1886; Cilia, roman, Gent 1888; Mirza-Schaffy's liederen ten love des wijns, Antw. 1888; Uit een onuitgegeven diwan, gedichten; Molleke, drij novellen, Rott. 1889. Verder bijdragen in bladen en tijdschriften.