Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend[Jacob Jacobsz. Steendam]Steendam (Jacob Jacobsz.), in 1615 te Kniphausen geb., kwam reeds vroeg in dienst der W.I.C., zoodat hij in 1634 bij deze Mij. 15 dienstjaren telde als ziekentrooster of in dergel. betrekking. Aan de inschrijving van zijn ondertrouw te Amst., 12 Nov. 1649, ontleent men de kennis der plaats en van het jaar zijner geboorte. Hij vertrok met zijn jonge vrouw Sara Abrahams Roschou naar Nieuw-Nederland, kocht zich daar land en een huis te Nieuw-Amsterdam, verwierf zich daar zekeren roem als de oudste dichter in de volkplanting, en keerde naar Amst. terug. In 1665 voer hij naar O.-Indië, bezocht daar verschillende deelen dier gewesten, werd met zijne vrouw in 1667 aangesteld als binnenvader en moeder te Batavia, waar hij overl. in 1673. Zijne zinspreuk luidde: Noch vaster. In 1636 komt hij reeds als dichter voor, gaf het volgende jaar een rijm uit op de verovering van Breda, schreef meer gelegenheidsverzen, vond zijn letterk. verkeer in den kring van Jan Soet (of Zoet) en de bezoekers van diens Soeten Inval, zie blz. 739, en gaf voor zijn vertrek naar Amerika zijn eersten bundel uit: De Distelvink. Eerste deel: Minnesang, behelsende eerlyke minne-sinne-beelden vaersen en liedekens. Tweede deel: Zegensang, Stichtelyke lof-dichten, zegen-sangen, enz. Darde deel: Hemel-sang, Aartige bedenckelyke - vaarsen en liedekens, Amst. 1649 en '50. Voorts enkele stukken en verzamelingen opgenomen of afz. verspreid. De toegenomene beoefening der geschiedenis van New-York in zijnen oorsprong als Nederl. kolonie vestigde de aandacht op hem, zoodat in onderstaand werkje afgedrukt werden: Klacht van Nieuw-Amsterdam in Nieuw-Nederlandt, tot haar Moeder. Van haar begin, wasdom en tegenwoordigen stand, Amst. 1659; en 't Lof van Nuw-Nederland, daarin, kort, en grondige werd angewesen d'uytmuntende hoedanigheden, die het heeft in de suyverheyt des luchts, vruchtbaarheyt des aardryks, voort-teling des vees, overvloed des wilds, en visschen: met de wel-gelegenheyt tot schipvaard, en koophandel, Amst. 1661. (H.C. Murphy, Jb. Steendam, The Hague, 1861.) |
|