ging hij naar de Hoogeschool van Leuven, waar hij den 23 Juli 1870 de proeve van de candidatuur der wijsbegeerte en letteren, op 6 Aug. 1870 de proeve der candidatuur in de rechten en den 3 Aug. 1871 en 10 Aug. 1872 de proeven voor het doctoraat in de rechten aflegde. Vervolgens vestigde hij zich te Gent, waar hij op 21 Oct. 1875 als advocaat werd ingeschreven en den 16 Oct. 1887 tot gemeenteraadslid gekozen.
Hij leverde gedichten in de Lettervruchten van het studentengenootschap Met Tijd en Vlijt en prozabijdragen in het Gentsche weekblad Het Volksbelang en in het Nederlandsch Museum. Verder verscheen van hem: Vlaamsche conferentie der Balie van Gent, 1876-1884; Over de Spraak van de Wetgeving, Gent 1879; De doode Hand, Gent 1879; De Landtalen voor de Grondwet, Gent 1880; Vlaamsche Conferentie der Balie van Gent, Verslag over de werkzaamheden gedurende het rechterlijk jaar 1884-1885, ter algemeene vergadering van 29 Oct. 1885 voorgelezen, Gent 1885; Vlaamsche conferentie der Balie van Gent, verslag over de werkzaamheden gedurende het rechterlijk jaar 1885-1886, ter algemeene vergadering van 4 Nov. 1886 voorgelezen, Gent 1886.