[Constant Philip Serrure]
Serrure (Constant Philip), werd geb. te Antwerpen den 22 Sept. 1805. Als jongeling trad hij in dienst ten kantore van J.F. Willems, die toen ontvanger der registratie te Antwerpen was. Deze warme Nederlander wekte in den jongen klerk den lust op tot het beoefenen der vaderlandsche letteren en geschiedenis, en daardoor hernam hij zijne studiën aan de Hoogeschool van Leuven, waar hij met zijne medestudenten een genootschap stichtte. Voor dit gezelschap schreef hij: Over de beoefening der Moedertaal te Leuven, en de Kamers van Rhetorica dier stad, Gent 1834. In de Nederlandsche almanakken, door dezelfde vereeniging uitgegeven, verschenen de eerste lettervruchten van Serrure, die aanvankelijk verzen schreef, doch zich later uitsluitend van het proza bediende. In 1832 werd hij tot doctor in de rechten bevorderd en was in zijne geboortestad sinds een jaar als advocaat werkzaam, toen hij benoemd werd tot archivaris van Oost-Vlaanderen. In 1835 verliet hij deze betrekking om professor te worden aan de Hoogeschool van Gent. In deze stad vereenigde hij zich met de moedige vaderlanders, die den strijd aanvingen voor de Vlaamsche belangen, en met Jonkheer Blommaert, Frans de Vos en anderen, schreef hij, na 1830, het eerste Vlaamsch tijdschrift: Nederduitsche letteroefeningen, Gent 1834. Ook leverde hij in verschillende dagbladen artikels ter verdediging der taal- en volksbelangen, en later was hij de trouwe medewerker in de tijdschriften Belgisch Museum, Kunst- en Letterblad, De Eendracht, De Vlaamsche School, De Toekomst, enz. In de werken der Vlaamsche Bibliophilen gaf hij in het licht: Kronyk van Vlaenderen van 't jaer 580 tot 1467 (met Ph. Blommaert), Gent 1839-'40; Dagverhael van den oproer te Antwerpen in 1659, Gent 1839; De Grimbergsche oorlog, ridderdicht uit de XIVe eeuw door Ph. Blommaert en C.P. Serrure uitgegeven, Gent 1852-'54; Dystorie van Saladine, Gent; Van Homulus, een schoene comedie, daerin begrepen wort hoe in der tyt des doots der menschen alle geschapen dinghen verlaten dan alleene die duecht, Gent 1857; De Weerbare mannen van het Land van Waes, in 1480, 1552 en 1558, Gent 1861; Baghijnken van Parijs, oock is hier by ghedaen die wijse leeringe, die Catho zijnen sone leerde, Gent 1860; Dat Dyalogus of twistsprake tusschen den wisen coninck Salomon ende Marcolphus, Gent 1861; Tafereelen uit het leven van Jesus. Een handschrift van de XVe eeuw, Gent 1863. Toen hem in 1854 ook de last werd opgedragen van leeraar der geschiedenis van de Nederlandsche letterkunde en hij daarna ook rector der Hoogeschool werd, bezorgde hij nog: Jacob van Maerlant's drie boeken van den Wapene-Martijn, in het Latyn vertaeld door Jan Bukelare, voor de eerste mael, naer het eenig bekende handschrift, in het licht gegeven, Gent 1855, en tevens leverde hij nog het uitgebreid werk: Vaderlandsch Museum voor Nederduitsche Letterkunde, Oudheid en Geschiedenis, uitgegeven door C.P. Serrure, professor aan de faculteit der wijsbegeerte en letteren aen de hoogeschool te Gent, Gent 1855-1863, 5 dln. Ook droeg hij in 1856 veel bij tot het uitgeven der Graf- en Gedenkschriften der Provincie Oost-Vlaanderen, en werd hij medewerker aan het: Lees-Museum, tijdschrift voor letteren, wetenschappen en kunsten, Gent 1856-'59. Nadat hij gedurende 35 jaren het leeraarsambt vervulde, ging hij rust zoeken te Moortzeele, een dorp bij Gent, alwaar hij overleed 6 April 1872.