[Jan Cornelis van Rijswijck]
Rijswijck (Jan Cornelis van), vader der drie volgende dichters, werd geboren te Antwerpen 6 Aug. 1789. In zijne kinderjaren genoot hij niet het minste onderwijs, doch op gevorderden ouderdom ging hij naar eene avondschool en door zelfonderricht bracht hij het dan ook spoedig zooverre, dat hij ondermeester kon worden op eene privaatschool. Vervolgens werd hij beambte en dan klerk op het bureel van het kadaster en bij het bestuur der Godshuizen, dat hem in 1837 aanstelde als Bestuurder van het jongensweeshuis, gezegd het Knechtjeshuis. In die betrekking vierde hij in 1862 zijn vijfentwintigjarig jubelfeest en hij was rustend Bestierder toen hij overleed op 26 Februari 1871.
Hij was een uitstekend penteekenaar en een der vruchtbaarste gelegenheidsdichters. Het grootste gedeelte zijner werken bestaat nochtans slechts in handschrift, maar eene keus daaruit gaat onder de pers. Buiten tal van kleinere gelegenheidsstukjes en liederen, liet hij toch reeds in druk verschijnen: Der weezen tranen op het graf van hunnen Regent, Antw. 1843; Oproep aen de Ryken tot ondersteuning der Armen, Antw. 1854 en Een reisje naer Antwerpen, Antw. 1855.