[Jacobus Augustinus de Rijk]
Rijk (Jacobus Augustinus de), werd geb. te Hilversum, den 23en Sept. 1831, uit eene overoude Gooische familie, tot de weinigen behoorende, die den naam en de rechten der Erfgooiers bezitten. In zijne jeugd en tot zijn 24e jaar legde hij zich op de schilderkunst toe, en maakte voor zijne ontwikkeling uitstapjes in binnen- en buitenland, toen in hem het verlangen ontwaakte naar den priesterstand. Onderricht in de klassieke talen ontving hij van den beroemden prof. P.H. Peerlkamp, en nam daarna, van 1856 tot 1862, plaats op de leerbanken der seminariën Hageveld en Warmond. In 1862 priester gewijd, ontving hij terstond eene aanstelling als leeraar aan eerstgemeld seminarie, aan welke inrichting hij thans reeds meer dan 27 jaren verbonden is, en meer dan 20 jaren philosophie onderwijst. De heer De Rijk is lid der commissie voor het Bissch. Museum van Kerkelijke Kunst, Oudheid en Geschiedenis te Haarlem, en van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden.
Hij heeft geschreven en uitgegeven, o.a.: Een blik op de uitvoering van den Greg. Koorzang in ons land (Dietsche War., 1855); De Gregoriaansche Zang (Volks-Alm. Alb. Th. 1857); De laatste Priorinne van het St. Aagtenklooster te Amersfoort V.-A. 1858); St. Jeroon van Noordwijk (V.-A. 1861); Goethe, Opzoomer en Pierson (Kath. Ned. Brochurenvereeniging, 1869); Rede op de Park-meeting (Amst, 1871);