[Jan de Quack]
Quack (Jan de) geb., te Rott. 16 Aug. 1769, was in 1792 magazijnmeester bij het Fransche leger in N.-Holland, tijdens de landing der Eng. en Russen, bekleedde daarna eene betrekking bij het Ministerie van marine en koloniën voor de W.-I. en werd in 1811 commissaris van politie te Zaandam, in 1812 te Hoorn en in 1813 weer te Zaandam; hem werd door den Maire Gobel aldaar de verdediging opgedragen der beschuldigden wegens het oproer van 1813, doch de generaal Molitor weigerde hem hunne verdediging voor te dragen en de beschuldigden werden veroordeeld en terstond gefusilleerd. In 1814 werd hij commies bij het Dep. van koophandel en koloniën, een jaar later bij dat van binnenl. zaken en in 1823 als zoodanig eervol ontslagen en gepensionneerd. Het jaar daaraanvolgende benoemde de koning hem tot plaatsverv. vrederechter te Beverwijk, in 1828 tot burgemeester aldaar, in 1837 ook te Castricum, tot aan zijn' rusttijd. Hij overleed te Beverwijk 4 Juli 1852.
Hij schreef: De lotgevallen van de familie Walstruik, of Nederland gedurende eene halve eeuw, oorspr. roman, 2 dln., Amst. 1838; Maria de l'Orineau, of de huwelijks-aanvrage, oorspr. roman, Amst. 1846; Staatk. geloofsbelijdenissen in Nov. 1848, Alkm. 1849; Een kroegpraatje van eenige politieke tinnegieters, luimig dichtstuk, Alkm. 1858 (een nieuwe uitgave van het vorig werk).