[Pieter Johannes Prinsen]
Prinsen (Pieter Johannes), geb. te Stolkwijk 6 Juni 1777, was eerst timmerman, doch legde zich op het onderwijs toe, om aan zijn leerlust te voldoen, werd ondermeester op de stadsschool te Schiedam, destijds onder den bekwamen Verboon, die, gelijk de pred. W. Goede te Rott. hem in zijne studiën voorthielp; in 1798 opende hij zelf aldaar eene school, in 1801 werd hij hoofdonderwijzer aan die van 't Nut te Haarlem, waar hij eene leesmethode toepaste, welke bijna overal in den lande gevolgd werd en nog wel gevolgd wordt. Hij ontving in 1810 eershalve den eersten onderwijzersrang; in 1817 werd hij directeur der rijkskweekschool van onderwijzers, en overleed te Haarlem 6 Januari 1854.
Hij schr. leer- en schoolboeken en werken over opvoeding en methode. De voornaamste zijn: Leerwijze om kinderen te leeren lezen, Amst. 1818, 3e dr., 1824; Beginnend onderwijs in de Nederlandsche taal, Haarlem 1837; Beginselen van de voorstellenleer der Nederlandsche taal, Haarl. 1844. Met Van Dapperen samen: Handleiding voor onderwijzers, om kinderen te leeren denken, opmerken en spreken, toegepast op de meetkunde, Amst.; Schoolgezangen voor drie stemmen, Amst.; Beginselen der zielkunde, Haarl. 1833. Ook bewerkte hij eene verkorte uitgave der opvoedk. werken van A.H. Niemeyer, vertaalde de Grondbeg. van Opvoeding en Werkdadig Schoolonderwijs door B.G. Denzel en had toezicht op de Ned. uitgave der geschr. van H. Pestalozzi, 5 dln., Zutphen 1828.
(Hand. Mij. Ned. Lett., 1854; Hildebrand, Na Vijftig jaar, Haarl. 1887, blz. 38-41.)