[Christoffel Pierson]
Pierson (Christoffel), geb. in Den Haag, 19 Febr. 1631, werd voor de schilderkunst opgeleid en oefende zich in de letteren, schoon hij voor den handel bestemd was, en vestigde zich te Gouda, waar hij in Dec. 1662 burger werd. Van 1689-'92 woonde hij te Schiedam, doch keerde naar Gouda terug, waar hij hoogbejaard overl. en 15 Aug. 1714 begraven werd.
Hij schreef: Antwoorden der Griecksche vorsten op twaelf van Ovidius Nazoos treurbrieven der blakende vorstinnen, Gouda (1658); Het tweede en derde, achtste en twaalfde boek uit P. Virgilius Maroos Eneis, in Nederduytsche vaersen, Gouda 1669; Rijm-gedichten op den lof van de wijd gevreesde nood, 1671; Mithridates, koning van Pontus, trspl, Gouda 1678; De vermaarde konings-harp of de CL psalmen Davids, na den text of naasten zin verkort en op de gewone zangwijzen gerijmd, Gouda 1679; Ter jaargedagtenis op het afsterven der allerdoorluchtigsten majesteit Maria Stuart, Gouda 1695; D.J. Juvenalis, eerste hekeldigt uyt het Latijn in Nederlandsche vaersen gebracht, Rott. 1698, 2e druk 1714; Eerste en vierde schimpdicht van Juvenalis, Rott. 1704; De edelmoedige Laodice, koningin van Armeniën, staatspel, Gouda 1712; Dagobert, koning in Frankrijk, hofspel, Gouda 1714; De redenstrijd van Ajax en Ulysses, om de wapens van Achilles, Rott. (omtr. 1660).
(Obreen, Archief Ned. Kunstgesch. dl. VI, en art. A.M. Pauw, hiervoor blz. 593.)