[Henrik Marinus Christiaan van Oosterzee]
Oosterzee (Henrik Marinus Christiaan van) zoon van den voorg. geb. te Brakel 29 Aug. 1806, stud. te Utrecht met weinig voorliefde in de theologie, werd in 1830 predikant te Elkerzee en in 1844 te Oirschot. In Juli 1872 legde hij het ambt neder, dat hem nooit sterk aantrok en bovendien de rechtzinnigheid in zijne gemeente en woonstreek hem gebracht had zich uitsluitend aan den letterarbeid te geven, die hem reeds zooveel afleiding geschonken had. Hij overl. te Haarlem 8 Nov. 1877; hij had gemeend daar zich te belasten met de leiding van inwonende leerlingen der hbs.
Met weglating zijner leerr., stichtelijke en kerkrechtelijke geschr., blijven nog ter vermelding over: Voorlezing over de vaderlandsliefde, Zierikz. 1833; Beknopte uitspraakleer der Ned, taal, 's-Bosch 1848, 2e dr. ald. 1868; Het beeld van J.F. van Oordt JWzn., 's-Bosch 1853; Handwoordenboekje van ontdekkingen en uitvindingen, 's-Bosch 1850; 2e dr. Schoonh. 1861; benevens uitgaven, naamloos of psd. verschenen, evenals vertalingen van allerlei; bewerken en voltooien, herzien van nieuwe drukken. In de toenmalige almanaklitteratuur red. hij: Alm. voor Vaderl. gesch. en letteren, Amst. 1845, (mislukt); Zeeuwsche Volks-alm., Nehalennia en Zeeland, 1836-'56 en stukken met kalenderwerk in Cadsandria tot 1859. Zeven en twintig tijdschr. hadden zijn steun, zelfs De Gracieuse; wetenswaardig is zijn oordeel over de vertaalde en oorspr. romans, die hij een dertigtal jarenlang alle aankondigde, voornamelijk in de Letteroefeningen, en op de bekende korte manier. Volgens de lijst in zijne autobiographie, in onderstaand levensbericht geraadpleegd, was hij ook medewerker aan couranten.
(Hand. Mij. Ned. Lett. 1878.)