Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend[Johan Marinus Obreen]Obreen (Johan Marinus), geb. 6 April 1810 te Amsterdam; zijn vader was ambtenaar bij het beheer der zeezaken van de oude republiek, diende als zoodanig de opvolgende besturen onzer marine, en woonde in verschillende zeesteden, waarvan Vlissingen en Rotterdam de plaatsen waren, waar zijn zoon onderwijs ontving. Als leerling van den mathematicus Arbon, werd hij weldra zijn medehelper, zoodat hij ook aan de Clinische school les gaf en er van den lateren prof. Mulder scheikunde leerde. Met dit onvolkomen onderricht begon hij zijne zelfoefeningen, leerde de hem noodige vreemde talen, waaronder Deensch en Italiaansch, en maakte zich bijzonder sterk in aardrijkskunde en de geschiedenis van ons zeewezen. De gebeurtenissen van 1830 bracht eene storing in zijne studiën te weeg, daar hij in vrijwilligen dienst trad, die twee volle jaren duurde. Na bij prof. Van Heynsbergen examen afgelegd te hebben, werd hij in Mei 1834 benoemd bij het onderwijs aan het instituut voor de marine; hij was daarbij werkzaam tot 1856, toen hij directeur der verzameling van zeekaarten, plannen, modellen en de boekerij van het ministerie van marine werd; in Mei 1863 volgde hij zijn' ouden examinator van vóór bijna 30 jaar op als president der examen-commissie voor de zee-officieren. De kundige, werkzame en hoogst bescheidene man overl. in Den Haag, 25 April 1877. Behalve hetgeen tot de zeevaartkundige zaken behoort en vooral hetgeen hij in zijne strenge eischen aan zijn arbeid voor nog niet geheel afgewerkt hield, gaf hij: Catalogus der bibl. van het ministerie van marine, 1857, vervolgd tot 1868; Catalogus der verz. van modellen ald., met aant., | |
[pagina 563]
| |
1858; (de kaarten zijn bijna geheel beschreven door P.A. Leupe, z.a.); Leven van J. Modera, in Hand. van Letterkunde voor 1867. (Hand. Mij. Ned. Letterk., 1878.) |
|