[Pieter Nieuwland]
Nieuwland (Pieter), geb. te Diemermeer 5 Nov. 1764, was de zoon van een doopsgez. timmerman, hij dankte de vroegtijdige ontwikkeling zijner zeldzame geestvermogens aan zijne eenvoudige, maar schrandere moeder en ontving van zijn vader het eerste onderricht. Reeds op zevenjarigen leeftijd maakte hij gedichten, van welke eenige in 1775 gedrukt werden. Zijne leerzaamheid trok de aandacht van Amsterdamsche heeren, die in de Diemermeer den zomer doorbrachten of op buitenplaatsen verkeerden, inzonderheid bij de familie De Bosch, die hem opvoedden en onderrichtten en lieten studeeren; nog aan het Amsterdamsche Athenaeum zijnde, kwam hij reeds in aanmerking voor het hoogleer-aarsambt te Franeker; sinds 21 Febr. 1761 studeerde hij in de wis- en natuurkunde te Leiden. In 1787 werd hij lid van de commissie tot verbetering van de zeekaarten. In 1789 werd hij lector in de zeevaartkunde te Amst., en in 1793 hoogleeraar in de natuurkunde, hoogere wiskunde, burgerlijke en krijgsbouwkunde, waterweeg- en sterrenkunde te Leiden doch overl. reeds den 14 Nov. 1794 en is in zijne geboorteplaats begraven.
Hij schreef enkele gelegenheidsverzen, die in zijne verzamelbundels zijn opgenomen, als: Gedichten, Amst. 1788; Nagelaten gedichten, uitgegeven door A. de Vries, Haarl. 1797, 1816 en 1827; Gedichten en redevoeringen met portr. Amst. 1824. Verder zijne beroemde zeevaartkunde, Amst. 1793; de Almanakken voor zeelieden 1788-'96; met zijnen leermeester en vriend Van Swinden veel stukken over dit en aanverwante vakken, deels in Lat. en in 't Fransch; hij gaf ook bijdr. in buitenl. tijdschr.
(Van Swinden, Lijkr. op Petrus Nieuwland.)