[Antonie Niermeijer]
Niermeijer (Antonie), geb. 2 Sept. 1814 te Vlaardingen, ontving zijne opleiding te Schiedam, studeerde te Leiden in de godgeleerdheid, waarin hij het doctoraat eershalve verwierf in 1850 en werd in 1840 predikant te 's Heer Arendskerke-en-Baarsdorp, in 1852 te Wemeldingen, en aanvaardde 28 Mei 1853 het ambt van hoogleeraar te Leiden, doch overl. aldaar reeds 10 April 1855.
Behalve een groot aantal godgeleerde studiën, verhandelingen en gedichten, schreef hij: Proeve eener navolging van Salomo's Hooglied, 's-Hage 1837; Het booze wezen in het bijgeloof onzer natie, Rott. 1840; Het hedendaagsche standpunt van de kritiek des N.T. Amst. 1849; Magazijn voor kritiek en exegetiek 1850-'52, 2 dln.; De voornaamste zijner gedichten in jaarboekjes en tijdschr. geplaatst, zijn: Polyxena's dood uit de Hecuba van Euripides; Electra's echtgenoot, (vrije navolging van Euripides' Electra, vs. 1-76); Pruilerslied (eene nagedachtenis van zijne reis naar Heeze de woonplaats van zijn oogheelkundigen ambtgenoot, dns. Kremer aldaar; hij vond daar genezing en in eene medelijderes zijne bruid); Toen mijn zoontje gestorven was, 17 Sept. 1850; Beschouwing en dichterlijke navolging van het Lied der liederen.
(Hand. Mij. Ned. Lett. 1855.)