[Frans Hendrik Mertens]
Mertens (Frans Hendrik), de schoonvader van Jan Beers, werd geb. te Antw. 6 Aug. 1796. Aanvankelijk was hij bestemd voor de schilderkunst, onder de leiding van Herreyns, bestuurder der Antwerpsche Academie. Deze maakte hem bevriend met J.F. Willems, die hem aanspoorde om mede te schrijven voor de opbeuring van het Nederlandsche volk. Mertens hervatte zijne studiën en door onverpoosd zelfonderricht bracht hij het zoo verre, dat hij eene menigte levende en doode talen machtig werd. In 1834 werd hij, aan het Atheneum van Antwerpen, de eerste leeraar in handelswetenschappen in België, en hij vervulde dit ambt tot 1854, terwijl hij tevens van eerstgenoemd jaar tot 1864 het toezicht had over de gemeentescholen. Insgelijks werd hij in 1834 bibliothecaris zijner geboortestad, en van toen af bewees hij onschatbare diensten aan de geschiedenis en de wetenschappen; maar vooral aan de vaderlandsche letteren, daar hij Th. van Rijswijck en H. Conscience met raad en daad bijstond in het uitgeven hunner eerste werken. Toen het Belgische Staatsbestuur in 1856 den Vlamingen wilde doen gelooven, dat het hunne taalgrieven herstellen zou, werd Mertens tot lid der grieven-commissie benoemd, en hij kweet zich zoo verdienstelijk van die taak, dat zijne stamgenooten hem alom hulde brachten en hem, om zijne goedhartigheid jegens ieder, vereerden met den naam van vader Mertens. Hij overl. in zijne betrekking als stadsbibliothecaris van Antwerpen 19 Juni 1867, en liet ons de volgende werken na: Een cluyte van Playerwater, tafelspel, uitgegeven volgens een hs. van de XVe eeuw uit de archieven der Academie van Antwerpen, voortkomende van St. Lucasgilde, Antw. 1838; Een geregtsdag te Antwerpen in 1564, 1841; De Romeinsche baden te Trier, 1841; Herinneringskunst, 1842, Geschiedenis van Antwerpen sedert de stichting der stad tot onze tyden, 8 dln. met platen (met K.L. Torfs), 1845-'55; Staathuishoudkunde der ouden, 1844; Edward III te Antwerpen, 1844; Fragmenten van een oud gedicht der XIV eeuw, 1845; Eenige byzonderheden