[Mr. Cornelius van Marle]
Marle (Mr. Cornelius van), werd geb. te Leiden 11 Febr. 1783, stud. daar van 1800-1808. In het laatst van Jan. 1809 verloor hij zijn gansche vermogen en moest van een karig bezoldigd ambt en van de opbrengst zijner pen als vertaler een kommervol bestaan leiden. In 1810 werd hij door Gogel bij de belastingen te Amst. aangesteld en in 1812 overgeplaatst naar Den Haag als ambtenaar bij den waarborg. In 1814 droeg de Souvereine Vorst hem op om in geheel België de kantoren van waarborg der gouden en zilveren werken te vestigen en in te richten en voorloopig de betrekking van inspecteur dier kantoren te aanvaarden. Twee jaar later benoemde de Koning hem tot red. der Algem. Nederl. Courant, die ook onder den titel van Gazette générale des Pays-Bas verscheen. Toen hij ten gevolge van de Belgische omwenteling Brussel moest verlaten, duurde het een geruimen tijd eer hem een andere betrekking gegeven werd, waarschijnlijk wegens zijn omgang met enkele leiders van de omwenteling. Eerst in 1834 werd hem een dergelijke betrekking in Nederland opgedragen en woonde hij te Utrecht, waar hij zijn vrijen tijd aan de beoefening der letteren wijdde en overl. 15 Nov. 1859.
Schr.: Rijmelarij, Leid. 1814, 2e dr. in hetzelfde jaar. Behalve een paar geschr. bij den afval der Belgen, enkele letterk. en dichterlijke opstellen in de Mengelingen van het Gen. Concordia, waarvan hij voorzitter was, ook een enkel stuk in den Belg. Muzen-Almanak en in den Schouwburg van in- en uitlandsche Letter- en Oudheidkunde.
(Hand. Mij. Ned. Lett., 1861.)