[Mr. David Jacob van Lennep]
Lennep (Mr. David Jacob van), zoon van den voorg., geb. 15 Juli 1774 te Amst., studeerde aldaar en te Leiden, waar hij prom., en zette zich in 1796 als adv. te Amst. neder. Drie jaar later werd hij daar hoogl., en onderrichtte met Siegenbeek en Bilderdijk koning Lodewijk in onze taal. Bij de omwenteling van 1813 was hij in staatk. betrekking werkzaam, doch bleef niettemin met den grootsten ijver zich op letterk. studiën toeleggen. Hij bedankte in 1821 voor het professoraat te Leiden, en wilde liever in dezelfde betrekking te Amst. blijven, werd later lid der Gedep. Staten van N.-Holland, doch meende in 1841 de betrekking van burgemeester van Amst. te moeten weigeren. Hij was een der belangrijkste persoonlijkheden in de hoofdstad gedurende zijn tijd, en leeft nog in de Amst. overleveringen voort. Hij overl. in zijne geboortestad, 11 Febr. 1853.
Schreef reeds jong vele stukken in de Vaderl. Letteroef., en gaf met eenige letterk. vrienden een weekblad uit, De Arke Noachs, dat evenwel onder dien naam niet lang bestond en spoedig ook in andere handen overging. In de Bibliotheek der oude letterkunde gaf hij: Verdediging van het karakter van Hannibal, Verhandeling over de echtscheiding bij de Romeinen, beschouwd als hoofdbron van het bederf hunner zeden, en De Herder op het slagveld van Cannae, een lierzang. In Euterpe gaf hij: Beschrijving der onderscheidene tijdperken door welke de letteren bij een volk haren gewonen en natuurlijken loop volbrengen en nasporing van de algemeene en hoofd-oorzaken van derzelver bloei en verval, 1811; in het Museum van Siegenbeek een dichtstuk Danaë, en Beschouwing en verdediging van het karakter van Cicero, voornamelijk naar aanleiding zijner brieven; in het Instituut las hij in 1815 Neerlands Rijk hersteld en gehandhaafd, een lierzang, en in 1826 Hollands Duinzang. Verder gaf hij eene menigte verh. in de werken van het Instituut, in het Magazijn van Van Kampen, en andere jaarboeken, daaronder: Over het belangrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding; Bedenkingen over hetgeen men thans gewoonlijk geestdrift noemt; Over de Slaven, Wilten en Warnen, vroegere bewoners dezer landen; Over de oude gesteldheid en taal dezer landen, toegelicht uit de Charters; Over het voorheen bestaan hebbende West-Friesche woud, enz. en bovendien eene menigte Latijnsche werken, verhandelingen en uitgaven van klassieke schrijvers. Hij vertaalde ook in verzen: De werken en dagen van Hesiodus, Amst. 1833.