Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend[Jan Adriaansz. Leeghwater]Leeghwater (Jan Adriaansz.), werd op het dorp De Rijp geb. in 1575; zijn vader was daar timmerman en molenmaker, de familie behoorde tot de Doopsgezinden en hij nam later den bijnaam naar het werk, dat hij verrichtte als familienaam aan. In zijn tijd hadden veel droogmakerijen en indijkingen plaats, binnen en buitenslands, zoodat zijn werkzaamheid zich niet bepaalde tot de uitmaling van De Beemster, Purmer, Bijlmer, Waard, Schermer, het leiden van het water bij de insluiting van Den Bosch in 1629 en andere werken hier te lande, maar hij werd ook elders geraadpleegd tot in Engeland en het zuiden van Frankrijk, gelijk hij opgeeft in zijn Cronijke, of aantoont in het Reisboek. Bovendien was hij ook werktuigkundige, die uur- en speelweken voor torens vervaardigde, en een der veelzijdige beoefenaars van zgn. verborgen kunsten uit dien tijd van ontdekkingen en uitvindingen. Toen hij 6 Sept. 1643 te Amst. voor de tweede maal trouwde, was hij ‘Uyrwerckmaker’ en woonde bij de Noorderkerk; uit zijn kroniekje blijkt, dat hij na Aug. 1649 overl. is; echter is hij niet te Amst. begraven, zoodat de opgave wel juist is, dat hij naar De Rijp terugkeerde en daar begraven werd; hij beleefde echter den brand van Januari 1654 niet, die alle kerkregisters ald. vernielde en alle nasporingen doet ophouden aangaande den merkwaardigen man, van wien men nu ontdekt heeft, dat hij langer geleefd heeft, dan vermoed werd, en dat hij zelf de Man van de Rijp is, van wien hij op blz. 32 der Chronijke spreekt, wien op 72-jarigen leeftijd uit zijn tweeden echt een kind geboren werd, ‘doe was dat kint | |
[pagina 460]
| |
72 jaren jonger dan de vader en de Man sijn outste dochter was vijftichste half jaar ouder als het kint.’ In 1641 en het volgende jaar deed hij plaatselijk onderzoek naar het grondverlies door het Haarlemmermeer sinds menschengeheugenis veroorzaakt, om de noodzakelijkheid der droogmaking aan te toonen; aan deze uiteenzetting voegde hij een volkomen plan toe van het heele werk, voltooide zijn ontwerp in 1643 en gaf het uit als: Haarlemmermeer-boeck, of beschr. hoe men de Haarl. en Leytse Meer bedijcken en droog maken sal, enz.; de 14e uitg., die van Mr. J.W.C. v. Hasselt, zie blz. 236, verscheen te Amst. 1838. In het laatst van zijn leven bracht Leeghwater bijeen, wat na zijn dood uit kwam, met inlassching van het verhaal van den brand in 1654, en door hem was afgesloten in 1649, getiteld: Een kleyne Chronijke van Graft en De Rijp, en van meer notabele oude stukken en gebeurtenissen, Amst. 1654, Zaand. 1688, Amst. 1736 en '64, het laatst, eenigszins gewijzigd, uitgegeven door den heer J.H. van Lennep in ‘Jan Davids Boekenkraam’. Over dit boek en het daarna behandelde onderwerp zijn een aantal stukken geschr. in De Ned. Mercurius, waarvan het laatste voorkomt in het nr. van Aug. 1791. Het werkje, dat veelal met het Haarl. meerboek vereenigd voorkomt, bevat zijne autobiographie en is misschien ook de bron, zoo niet de tekst, van het ‘Kleyn Cronijkjen ofte eenige notabele verhalingen’, gedrukt achter Van Oudenhoven's Haarlems wieg, in de ed. van 1688 en later, terwijl Leeghwater's mededeelingen den grond kunnen gelegd hebben tot de oorspr. uitgave van het ‘Reisboek door de Vereen. Nederl. Provinciën, 2e dr. Amst. 1689, 3e dr. ald. 1700. |
|