Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend
[pagina 450]
| |
1773 te Utrecht en werd pensionaris van zijne geboortestad, tot 1787. Later vestigde hij zich te Middelburg, waar hij zich op de gesch. toelegde en medewerkte aan de Bijvoegsels op Wagenaar, Amst. 1790 en later. Met 1795 kwam hij weder in regeeringszaken, en was staatsraad in buitengew. dienst onder koning Lodewijk. In 1815 erfde hij de ambachtsheerl. Ritthem, vroeger door koop in zijne familie gebracht. Als lid en veeljarig voorzitter van het Zeeuwsch Gen. was hij een beoefenaar der historie van zijn gewest; zijne hss. en aant. worden in de verzamelingen van dit Gen. bewaard. Hij overl. te Middelburg 21 Mei 1823. Zijne uitgeg. geschr. komen, behalve in gen. Bijvoegsels op Wag. voor in de werken van het Z. Gen. en de Mij. der Ned. Lett., als: Onderzoek of Graaf Philips III zich ooit door den Roomschen Paus hebbe doen ontslaan van den eed bij het aanvaarden zijner regering gedaan, Z. Gen. 1782; Korte beschr. van de ontdekking van Nieuw-Holland, weleer eene volkplanting van het gemeenebest der Ver. Ned. in Amerika, ald. 1818; Hulde aan de nagedachtenis van P. de la Rue, ald. 1818; Beknopte gesch. van de Middelb. Rederijkkamer het bloemken Jesse, (Nieuwe werken Lett., dl. III, 1819); Hulde aan de naged. van Jan. Guepin, (Mnemosyne 1819) en kleinere opstellen, verslagen, brochures en bijdragen. Zijne verh. over N.-Ned. werd in het Eng. vertaald en behoort tot de meest geachte geschr. over de gesch. van den Staat en de stad New-York. |
|